33916 |
dempig |
dempig:
dɛ.mpex (P054p Spalbeek)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
22087 |
dennennaalden |
dennenspelden:
dennespellen (P054p Spalbeek)
|
dennenaald [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
piel:
pejəl (P054p Spalbeek)
|
penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
ook materiaal znd 23,4
diggeniet (P054p Spalbeek)
|
deugniet [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
deuk:
døk (P054p Spalbeek)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
mesthofdeur:
mɛsthǫfdei̯ǝr (P054p Spalbeek)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
18035 |
diarree |
(de/het) schijt hebben:
sxē̜i̯ǝt hębǝ (P054p Spalbeek)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.]
I-11
|
21310 |
dief |
dief:
dief (P054p Spalbeek),
schelm:
schelm (P054p Spalbeek)
|
dief [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dip (P054p Spalbeek)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
24300 |
dier, beest |
beest:
ook in ZND 23, 009
biest (P054p Spalbeek)
|
dier [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|