e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spalbeek

Overzicht

Gevonden: 1456
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
droogstaan droogstaan: dryxstǫn (Spalbeek) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
druilerig en koud weer vochtig (weer): vochtig (Spalbeek), vochtig weer (Spalbeek), zabberweer: JK: correct overgenomen  zàbər wē’ər (Spalbeek) druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || kil [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)] III-4-4
druppel druppel: dreppel (Spalbeek, ... ), drèppel (Spalbeek, ... ) druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
druppen, druppelen doorregenen: deurregelen (Spalbeek, ... ), druipen: drēppe (Spalbeek), druppen: drèppe (Spalbeek) druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)] III-4-4
dubbele toegangspoort van een gesloten erf mesthofpoort: męsthǫfpōt (Spalbeek) De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.] I-6
duizelig dol: dol (Spalbeek), duizelig: daizelig (Spalbeek), duizelig (Spalbeek), zat: zaot (Spalbeek), zot (Spalbeek) hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] III-1-2
duizendpoot duizendpoot: dyzəndpyt (Spalbeek) duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)] III-4-2
dunne melk dunne melk: den męlǝk (Spalbeek) Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74] I-11
durven dorren: derren (Spalbeek), dère (Spalbeek) durven [ZND 25 (1937)] III-1-4
dwarsdrijven wringen: vrengen (Spalbeek), vrènge (Spalbeek) Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)] III-1-4