20317 |
lang leven |
lang leven:
znd 30, 15;
lank leve (P054p Spalbeek)
|
lang leven [ZND 30 (1939)]
III-2-2
|
18599 |
lange onderbroek? |
lange onderbroek:
lang oͅnərbruk (P054p Spalbeek)
|
onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lant̝ān (P054p Spalbeek)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18980 |
laster |
laster:
ook materiaal znd 30, 01
laster (P054p Spalbeek)
|
laster [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
ook materiaal znd 30, 02
lestig (P054p Spalbeek)
|
lastig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17814 |
laten |
laten:
laoəte (P054p Spalbeek),
loate (P054p Spalbeek)
|
laten [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
33384 |
latierboom |
paardsbox:
pi̯ats˱bǫks (P054p Spalbeek)
|
Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.]
I-6
|
34642 |
latwerk |
raam:
rām (P054p Spalbeek)
|
Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d]
I-13
|
18920 |
leegloper |
niksnutter:
ook materiaal znd 30, 4
niksnetter (P054p Spalbeek)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
inne liev (P054p Spalbeek)
|
Leeuw. [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|