25166 |
mist, nevel (alg.) |
domplucht:
dumploͅxt (P054p Spalbeek)
|
mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19940 |
moer |
vooi:
voei (P054p Spalbeek)
|
konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)]
III-2-1
|
33700 |
moeras |
berm:
bɛrǝm (P054p Spalbeek)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33556 |
moestuinx |
hof:
hōͅf (P054p Spalbeek),
warmoeshof:
wɛrəməshōf (P054p Spalbeek)
|
[N 05A (1964)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
19078 |
moeten |
moeten:
motte (P054p Spalbeek, ...
P054p Spalbeek)
|
moeten [ZND 25 (1937)]
III-1-4
|
19107 |
mogelijk |
mogelijk:
ook materiaal znd 31, 29
meegelijk (P054p Spalbeek)
|
mogelijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
25946 |
molenaar |
moller/molder:
mǫlǝr (P054p Spalbeek)
|
[N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld]
II-3
|
17758 |
mond |
mond:
groete mond (P054p Spalbeek)
|
een grote mond [ZND 31 (1939)]
III-1-1
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
poot- en muilziekte:
pyt ɛn mø̜̄ǝlzekdǝ (P054p Spalbeek)
|
Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.]
I-11
|
25063 |
mondvol |
hang:
ien hang afbijte (P054p Spalbeek)
|
hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|