e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spalbeek

Overzicht

Gevonden: 1456
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onweersbui lelijke schoer: ən leləkə sxur (Spalbeek) onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)] III-4-4
onweerx onweer: onwē’ər (Spalbeek) onweer [N 22 (1963)] III-4-4
onwel niet goed: nie goed (Spalbeek) hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)] III-1-2
ooft kets: kets (Spalbeek) hoe heet een appel (soms appelschijf) die platgedrukt en in de oven gedroogd is [ZND 17 (1935)] III-2-3
oogkleppen lonklappen: lo.ŋklɛp (Spalbeek) Nagenoeg vierkante leren kleppen die ter hoogte van de ogen aan het hoofdstel vastgemaakt zijn. De oogkleppen dwingen het paard altijd voor zich uit te kijken, en voorkomen zo dat het naast zich iets zou bemerken dat het doet schrikken. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 28; monogr.] I-10
ooglid ooglid: oeglid (Spalbeek) een ooglid, de oogleden (deksel van het oog) [ZND 34 (1940)] III-1-1
oom nonk: noenk (Spalbeek) oom [ZND 11 (1925)] III-2-2
oorworm oorworm: fon. var. van "oorworm"niet overgenomen  oorworm (Spalbeek) oorworm [ZND 34 (1940)] III-4-2
op de loop gaan lopen gaan: loepe goën (Spalbeek) op de loop gaan [ZND 30 (1939)] III-1-2
op de markt verkopen markten: ps. omgespeld volgens Frings.  meͅrəkə (Spalbeek) verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)] III-3-1