25119 |
onweersbui |
lelijke schoer:
ən leləkə sxur (P054p Spalbeek)
|
onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25176 |
onweerx |
onweer:
onwē’ər (P054p Spalbeek)
|
onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17973 |
onwel |
niet goed:
nie goed (P054p Spalbeek)
|
hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
20557 |
ooft |
kets:
kets (P054p Spalbeek)
|
hoe heet een appel (soms appelschijf) die platgedrukt en in de oven gedroogd is [ZND 17 (1935)]
III-2-3
|
33935 |
oogkleppen |
lonklappen:
lo.ŋklɛp (P054p Spalbeek)
|
Nagenoeg vierkante leren kleppen die ter hoogte van de ogen aan het hoofdstel vastgemaakt zijn. De oogkleppen dwingen het paard altijd voor zich uit te kijken, en voorkomen zo dat het naast zich iets zou bemerken dat het doet schrikken. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 28; monogr.]
I-10
|
17595 |
ooglid |
ooglid:
oeglid (P054p Spalbeek)
|
een ooglid, de oogleden (deksel van het oog) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|
20356 |
oom |
nonk:
noenk (P054p Spalbeek)
|
oom [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
24361 |
oorworm |
oorworm:
fon. var. van "oorworm"niet overgenomen
oorworm (P054p Spalbeek)
|
oorworm [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
17935 |
op de loop gaan |
lopen gaan:
loepe goën (P054p Spalbeek)
|
op de loop gaan [ZND 30 (1939)]
III-1-2
|
21692 |
op de markt verkopen |
markten:
ps. omgespeld volgens Frings.
meͅrəkə (P054p Spalbeek)
|
verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|