e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spalbeek

Overzicht

Gevonden: 1456
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
persen werken: werken (Spalbeek) Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47] I-11
pet met opstaand bovenstuk klepklak: klipklak (Spalbeek) pet met opstaand cylindervormig bovenstuk in het algemeen {afb} [zeje pet] [N 25 (1964)] III-1-3
pet: algemeen klak: klak (Spalbeek) pet, hoofddeksel met een klep [kips, patsj, klak, koetsj, paaj, flet, kap, klep, muts, luif] [N 25 (1964)] III-1-3
petroleumlamp pètrole-lamp: petroͅllamp (Spalbeek), quinquet: keŋkeͅt (Spalbeek) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
piepen tsjierpen: tširǝpǝ (Spalbeek) Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.] I-12
pikbinder pikbinder: pek˱be.njǝr (Spalbeek) Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
pissebed wild varken: oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)  wild verken (Spalbeek) pissebed, keldermot [GV K (1935)] III-4-2
pit van een steenvrucht kern: kjan (Spalbeek) kern [ZND 01 (1922)] I-7
pit, kern van fruit kern: kjan (Spalbeek, ... ) [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)] I-7
plas of meertje midden in de hei pūl: pul (Spalbeek) N 27, 23a vroeg naar ''plas of meertje midden in de hei''; I, 19 vroeg naar ''plassen, gevormd na afgraving van de turf''; 11, 10 vroeg naar ''watergat, veenkuil'' en II, 11 naar een ''plas, vooral een halfdichtgegroeide veenplas''. Al deze vragen zijn in dit lemma versmolten. [N 27, 23a; I, 19; II, 10; II, 11] II-4