e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spaubeek

Overzicht

Gevonden: 423
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
regen (alg.) regen: réége (Spaubeek) regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)] III-4-4
regenboog regenboog: règeboag (Spaubeek) regenboog [weerteken] [N 22 (1963)] III-4-4
regenbuitje bui: buuj (Spaubeek) licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)] III-4-4
regenen (alg.) regenen: régenen (Spaubeek), sausen: sáwze (Spaubeek) regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)] III-4-4
restant insecten wijfje: wiefke (vr.) (Spaubeek) meikever, wijfje [DC 18 (1950)] III-4-2
restant zoogdieren korenwolf: korenwolf (Spaubeek), tam: taam (Spaubeek) das [DC 07 (1939)] || tam [DC 19 (1951)] III-4-2
riek, mestriek mestriek: [mest]rēk (Spaubeek  [(drie of vier)]  ), riek: rēk (Spaubeek  [(drie of vier)]  ) Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.] I-1
rijp vormen, rijpen rouwvrosten: roevroste (Spaubeek) vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)] III-4-4
rijp, rijmx rouwvrost: roewvros (Spaubeek) rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] III-4-4
rimpels rimpels: rumpele, rumpel (Spaubeek) Hoe noemt men de plooien in de huid van een mens ? Bedoelt worden vooral de plooien in het voorhoofd. Wat is hiervan het enkelvoud ? [DC 18 (1950)] III-1-1