25171 |
regen (alg.) |
regen:
réége (Q031p Spaubeek)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
règeboag (Q031p Spaubeek)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
bui:
buuj (Q031p Spaubeek)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
régenen (Q031p Spaubeek),
sausen:
sáwze (Q031p Spaubeek)
|
regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24294 |
restant insecten |
wijfje:
wiefke (vr.) (Q031p Spaubeek)
|
meikever, wijfje [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
24295 |
restant zoogdieren |
korenwolf:
korenwolf (Q031p Spaubeek),
tam:
taam (Q031p Spaubeek)
|
das [DC 07 (1939)] || tam [DC 19 (1951)]
III-4-2
|
32583 |
riek, mestriek |
mestriek:
[mest]rēk (Q031p Spaubeek
[(drie of vier)]
),
riek:
rēk (Q031p Spaubeek
[(drie of vier)]
)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
rouwvrosten:
roevroste (Q031p Spaubeek)
|
vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
rouwvrost:
roewvros (Q031p Spaubeek)
|
rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rumpele, rumpel (Q031p Spaubeek)
|
Hoe noemt men de plooien in de huid van een mens ? Bedoelt worden vooral de plooien in het voorhoofd. Wat is hiervan het enkelvoud ? [DC 18 (1950)]
III-1-1
|