e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spaubeek

Overzicht

Gevonden: 423

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
damp, stoom zwaam: sjwaam (Spaubeek) damp van kokend water [DC 28 (1956)] III-4-4
dar dar: dar (Spaubeek) Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.] II-6
dauw damp: damp (Spaubeek), dauw: dauw (Spaubeek) dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)] III-4-4
de hort op? jatsen: jatsen (Spaubeek), op rots: op roetsj zin (Spaubeek) Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)] III-3-1
de stal uitmesten mesten: męstǝ (Spaubeek), uitmesten: ūtmęstǝ (Spaubeek) De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.] I-11
de was invochten was sprinkelen: wesj sjprinkele (Spaubeek) het vochtig maken van strijkgoed [DC 28 (1956)] III-2-1
deugniet deugeniet: deugeneet (Spaubeek) deugniet [DC 11 (1942)] III-1-4
dienblad dienblad: dēnblāt (Spaubeek) dienblad [DC 27 (1955)] III-2-1
donderen hommelen: (o = halflang)  hommelen (Spaubeek) donderen [hommelen] [N 22 (1963)] III-4-4
donderwolk hommeltoppen: hommeltampe (Spaubeek) zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4