24984 |
damp, stoom |
zwaam:
sjwaam (Q031p Spaubeek)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)]
III-4-4
|
28402 |
dar |
dar:
dar (Q031p Spaubeek)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
25117 |
dauw |
damp:
damp (Q031p Spaubeek),
dauw:
dauw (Q031p Spaubeek)
|
dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21416 |
de hort op? |
jatsen:
jatsen (Q031p Spaubeek),
op rots:
op roetsj zin (Q031p Spaubeek)
|
Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|
34273 |
de stal uitmesten |
mesten:
męstǝ (Q031p Spaubeek),
uitmesten:
ūtmęstǝ (Q031p Spaubeek)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
19785 |
de was invochten |
was sprinkelen:
wesj sjprinkele (Q031p Spaubeek)
|
het vochtig maken van strijkgoed [DC 28 (1956)]
III-2-1
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
deugeneet (Q031p Spaubeek)
|
deugniet [DC 11 (1942)]
III-1-4
|
19807 |
dienblad |
dienblad:
dēnblāt (Q031p Spaubeek)
|
dienblad [DC 27 (1955)]
III-2-1
|
25120 |
donderen |
hommelen:
(o = halflang)
hommelen (Q031p Spaubeek)
|
donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
hommeltoppen:
hommeltampe (Q031p Spaubeek)
|
zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|