e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spekholzerheide

Overzicht

Gevonden: 2437
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koekenpan braadpan: broͅanpan (Spekholzerheide) koekepan III-2-1
koekje knapkoek: Knapkuch  knap’kóch (Spekholzerheide), platsje: plets-je (Spekholzerheide) knapkoek || koekje III-2-3
koeltoren koeltoren: kø̄ltūǝrǝ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Maurits]) Torenvormige koelinstallatie. [N 95, 19; monogr.; div.] II-5
koestal koestal: kǫu̯[stal] (Spekholzerheide) De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s] I-6
koets koets: kutš (Spekholzerheide) Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr] I-13
koetsier kutscher: kutšǝr (Spekholzerheide), voerknecht: vōrknēǝt (Spekholzerheide), voerlui: vōrly (Spekholzerheide), voerman: vōrman (Spekholzerheide) Persoon die op de bok van een rijtuig zit en de paarden ment. [N 101, 2; Wi 15, monogr] I-13
koevoet, hefboom breekijzer: brɛ̄x˱īzǝr (Spekholzerheide) IJzeren hefboom van 90 tot 120 cm lang die van onderen eindigt in een schuin uitstaande, gespleten klauw. De koevoet wordt gebruikt bij het verplaatsen van zware lasten, maar ook voor sloopwerk en om spijkers uit te trekken. Zie voor de woordtypen domphout (L 331) en domper (L 330) ook het Tegels woordenboek, pag. 81, s.v. ɛd√¥mpeɛ: "het optillen of verplaatsen van een zwaar voorwerp door middel van een hefboom, die men op een ondergeschoven blok of steen laat rusten."' [N 33, 240; N 33, 114; N 17, 81] II-11
koffie caf: kaf’fieë (Spekholzerheide) koffie III-2-3
koffie zetten caf koken: kaffe kaoche: koffie zetten ¯t Jeet nuus uvver e sjód tes-je kaffe Dat is mieë moekefoek wie kaffe. Dat is inne kaffe wie speulwasser Dat is angere tieë wie kaffe Zoeë e tes-je kaffe deet inne näu jód a jen hats Don ing boeën mieë óp d¯r kaffe  kaffe kaoche (Spekholzerheide), caf opschudden: Kaffieë óp¯sjudde: koffie zetten  kaffieë óp’sjudde (Spekholzerheide) koffie zetten || opschudden III-2-3
koffiedik aas: Kaffieë óp ¯t oas ópsjudde: kokend water met nieuwe koffie aan het koffiedik toevoegen  oas (Spekholzerheide), caf-grond: kaf’fejrónk (Spekholzerheide), grond: Sjud nog ins óp d¯r jrónk óp  jrónk (Spekholzerheide), kaffeesatz (d.): kaf’fieëzats (Spekholzerheide), moet: De zief is vol moed  moed (Spekholzerheide) koffiedik III-2-3