24808 |
melkdistel |
zuigdistel:
zouw’distel (Q121b Spekholzerheide, ...
Q121b Spekholzerheide)
|
melkdistel
I-7, III-4-3
|
19514 |
melkkannetje |
melkpotje:
milchspötsje (Q121b Spekholzerheide),
melkskannetje:
milchskensje (Q121b Spekholzerheide)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19930 |
melkzeef |
zij:
zāi̯ (Q121b Spekholzerheide)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
20471 |
menstrueren |
aan de tijd zijn:
aan de tsiet (Q121b Spekholzerheide),
de rode vaan uithangen:
Niet netjes.
het hat de roewe vaan oeshange (Q121b Spekholzerheide)
|
menstruatie [verandering, reegels] [N 10C (zj)]
III-2-2
|
24212 |
merel |
merel:
meë’le (Q121b Spekholzerheide)
|
merel
III-4-1
|
19756 |
mes |
mets:
mɛts (Q121b Spekholzerheide)
|
mes
III-2-1
|
19789 |
mes om kool te snijden |
kappesschaaf:
kapəsšāf (Q121b Spekholzerheide),
schaaf:
š‧āf (Q121b Spekholzerheide)
|
koolschaaf
III-2-1
|
33622 |
mestvaalt |
mesthof:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
mèshoof (Q121b Spekholzerheide)
|
hoop droge mest,die bij of op de gierput wordt opgestapeld [DC 18 (1950)]
I-7
|
31389 |
mesvijl |
vlakvijl:
vlak˲vil (Q121b Spekholzerheide)
|
Vijl die wordt gebruikt voor het vijlen van zeer scherpe hoeken. Het blad van deze vijl lijkt op het blad van een mes en loopt naar de punt toe spits uit. Zie ook afb. 105. [N 33, 95]
II-11
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
smikken:
šmekǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|