31807 |
schaven |
hobeln:
hubǝlǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.]
II-12
|
17774 |
scheen |
scheen:
šīən (Q121b Spekholzerheide),
ší:ən (Q121b Spekholzerheide)
|
scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
27553 |
scheenbeschermer |
scheenbeschermer:
šiǝnbǝšɛrmǝr (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Bescherming voor het scheenbeen. Het dragen van deze beenkappen kan worden voorgeschreven in dikke lagen, in steile pijlers, bij het werken aan steendammen en bij het nabreken. [N 95, 885]
II-5
|
18952 |
schelm |
schelm:
sjelm (Q121b Spekholzerheide)
|
schelm
III-1-4
|
20884 |
schelvis |
roh-esser:
ro-esser (Q121b Spekholzerheide)
|
schelvis, gerookte
III-2-3
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
sjieë⁄mere (Q121b Spekholzerheide)
|
schemeren
III-4-4
|
25023 |
schemering, valavond |
schemer:
sjieë⁄mer (Q121b Spekholzerheide)
|
schemer, halfduister
III-4-4
|
19564 |
schenkkan |
bierkaraf:
bierkan
beerkraf (Q121b Spekholzerheide),
karaf:
kraf (Q121b Spekholzerheide, ...
Q121b Spekholzerheide)
|
karaf || karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17829 |
scheppen |
scheppen:
šøpǝ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Stenen of kolen met de schop laden. [N 95, 503; N 95, 501; N 95, 202; monogr.; Vwo 682; Vwo 768]
II-5
|
27878 |
schietdamp |
kwalm:
kwalm (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
schietdamp:
šesdamp (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale]),
schietkwalm:
šeskwalm (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
De damp die ontstaat na het tot ontploffing brengen van de springstoffen. Niet verdunde schietdampen zijn schadelijk voor de gezondheid. [N 95, 428; N 95, 775; monogr.]
II-5
|