19804 |
spiegel |
spiegel:
špeͅi̯əl (Q121b Spekholzerheide)
|
spiegel
III-2-1
|
32062 |
spijker, nagel |
nagel:
nāl (Q121b Spekholzerheide)
|
In het algemeen het puntige, metalen staafje, waarmee iets vastgezet kan worden. [monogr.]
II-12
|
31953 |
spijkeren |
nagelen:
neǝlǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.]
II-12
|
24379 |
spin |
spin:
sjpin (Q121b Spekholzerheide)
|
spin
III-4-2
|
33588 |
spinazie |
spinaat:
sjpienaat’ (Q121b Spekholzerheide)
|
spinazie
I-7
|
20121 |
spinnen |
ronken:
rón’ke (Q121b Spekholzerheide)
|
spinnen ve kat
III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
heergodsgaren:
spinrag in de herfst
her’jods-jaar (Q121b Spekholzerheide),
spinnengewebs:
sjpin’nejewebs (Q121b Spekholzerheide),
web:
web (Q121b Spekholzerheide)
|
spinnenweb || spinrag in de herfst
III-4-2
|
27817 |
spiraalboor |
platboor:
plat˱bōǝr (Q121b Spekholzerheide),
slangenboor:
šlaŋǝbōr (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Emma])
|
Het boorijzer van een draaiende boormachine, volgens een invuller uit Q 121 alleen gebruikt om in kolen te boren. Aan de zijde ervan zijn spiraalvormige windingen aangebracht die het gruis dat bij het boren ontstaat, uit het boorgat schuiven. Zie ook het lemma Boormachine. [N 95, 804; monogr.] || Stalen boorijzer waarbij tot op ongeveer tweederde van de schachtlengte twee spiraalgangen langs de schacht lopen. Het achterste deel van de schacht van een spiraalboor fungeert als kolf voor het inspannen in de kop van de boormachine. Een spiraalboor voert boorspanen automatisch af uit het boorgat. Zie ook afb. 117. [N 33, 150]
II-11, II-5
|
33589 |
spitskool |
chou-pain (fr.):
sjapeng’ (Q121b Spekholzerheide)
|
spitskool
I-7
|
24359 |
spitsmuis |
spitsmuis:
sjpits’moes (Q121b Spekholzerheide)
|
spitsmuis
III-4-2
|