31206 |
tangbek |
bek:
bɛk (Q121b Spekholzerheide)
|
Het grijpende en/of snijdende gedeelte van een tang. Zie ook afb. 145. [N 33, 184]
II-11
|
31199 |
tangenrek |
tangenrek:
tsaŋǝręk (Q121b Spekholzerheide)
|
IJzeren rek om tangen in op te bergen. Zie ook afb. 40. [N 33, 182]
II-11
|
31282 |
tangring, tanghaak |
klem:
klɛm (Q121b Spekholzerheide)
|
Platte ring of haak waarmee de tangbenen van een smidstang gesloten gehouden worden. In Q 83 gebruikte men hiervoor ook wel het lid van een ketting. [N 33, 187]
II-11
|
20357 |
tante |
tant:
tant (Q121b Spekholzerheide)
|
tante
III-2-2
|
26411 |
tap |
börner:
bø̜rnǝr (Q121b Spekholzerheide),
börner voor gasgewinde:
bø̜rnǝr vȳr jāsjǝweŋ (Q121b Spekholzerheide),
börner voor grof gewinde:
bø̜rnǝr vȳr jrof jǝweŋ (Q121b Spekholzerheide),
börner voor schroefgewinde:
bø̜rnǝr vȳr šrufjǝweŋ (Q121b Spekholzerheide),
tap:
tap (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale]),
tsap (Q121b Spekholzerheide)
|
Een aantal dicht bij elkaar geplaatste stijlen, bekleed met keergaas of vuldoek, die vóór het opvullen op de plaats waar het pand aan de galerij grenst, worden neergezet. De tap dient om het doordringen van de opvulling in de galerij te voorkomen. De invuller uit Q 111 maakt een onderscheid tussen de "blaastap" die aan het begin van de opvulling werd geplaatst en de "steenmuur" of "houtpijler" die men in de mijnen Oranje-Nassau I, III en IV als afsluiting bij het einde van de opvulling toepaste. [N 95, 566; monogr.; N 95, 563] || Van gehard staal vervaardigde, kegelvormige pen met schroefdraad die overlangs van ingefreesde sleuven is voorzien. De tap wordt gebruikt om met de hand inwendige schroefdraad aan te brengen in een vooraf geboord gat. Hij wordt met behulp van een wringijzer rondgedraaid. De tap heeft daartoe een kleine vierkante kop die in het wringijzer past. Tappen worden meestal in sets van drie gebruikt. Met de eerste, conische tap wordt ongeveer de helft van de draaddiepte gesneden. Vervolgens wordt met de tweede, rechte tap ongeveer 75% van de diepte vervaardigd. Met de derde tap wordt het gat afgemaakt. Zie ook afb. 95. Een stel tappen voor schroefdraad op gas- en waterleidingen of voor schroefdraad van Withworth bestaat uit twee stuks. Zie voor het woordtype ijsschroeventap ook het lemma "kalkoenen, krammen" in de paragraaf over de hoefsmid, pag. 153. [N 33, 303 en 305; N 33, 152; N 64, 65c; monogr.]
II-11, II-5
|
24253 |
tapuit |
wijntappertje:
wien’tseppersje (Q121b Spekholzerheide)
|
tapuit
III-4-1
|
20824 |
tarwebrood |
gemischt brood:
jemiesj’broeëd (Q121b Spekholzerheide),
grauwbrood:
jrauw’broeëd (Q121b Spekholzerheide),
grijsbrood:
jriesbroeëd (Q121b Spekholzerheide),
jris’broeëd (Q121b Spekholzerheide),
sterrebrood:
sjte’rebroeëd (Q121b Spekholzerheide)
|
bruinbrood || grof tarwebrood || soort bruinbrood || tarwebrood
III-2-3
|
17715 |
teelballen |
ballen/bollen:
buul (Q121b Spekholzerheide),
kloten:
kloete (Q121b Spekholzerheide)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
17680 |
teen |
teen:
tsí:ən (Q121b Spekholzerheide),
tsíən (Q121b Spekholzerheide)
|
teen (toon) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
28349 |
tegencilinder |
tegencilinder:
tēgǝsilendǝr (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De tegencilinder van de schudgootmotor. De invuller uit Q 15 merkt daarover op dat de tegencilinder alleen een luchtinlaat had. De lucht werd dus gecomprimeerd bij de optrekkende slag van de motor en gaf tegendruk om het geheel weer in de beginstand te brengen wanneer de motor de neergaande slag maakte. Soms werd een tegenmotor gebruikt als tegencilinder. De opgaven "bletser" van dezelfde respondent is terug te voeren op het feit dat zo''n tegencilinder een keffend geluid maakte. [N 95, 629; N 95, 613]
II-5
|