| 19277 |
vlug |
vlot:
flot (Q121b Spekholzerheide)
|
vlug
III-1-4
|
| 33268 |
voederwikke |
voederwikke:
vōrwekǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
Vicia sativa L. subsp. sativa. Een tot 1 meter hoge klimmende plant met en vrij stevige stengel, veervormige blaadjes, rood- blauwpaarse lipvormige bloemen en boonachtige vruchtjes. De plant bloeit van mei tot juli en wordt vooral op zandgronden als voedergewas geteeld. Vergelijk ook het lemma Vogelwikke [N Q, 1a; N 11A, 29d; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 23 en 24]
I-5
|
| 20483 |
voedsel |
eten:
¯t kink sjpieëlt mit ¯t è¯se
è’se (Q121b Spekholzerheide),
frass (du.):
vraas (Q121b Spekholzerheide)
|
eten || het vreten
III-2-3
|
| 33385 |
voergang in de paardestal |
voerij:
vri (Q121b Spekholzerheide)
|
De gang, soms ook een grotere ruimte, in de paardestal vanwaaruit de paarden gevoerd worden. In de voergang sliep vaak de paardeknecht en stond de kist met haver en/of haksel (soms onder het bed van de knecht, Q 154). De voergang als slaapplaats van de knecht werd soms tot een apart vertrek in de paardestal. Als de knecht op zolder sliep, kon deze zolder ook wel met voederij aangeduid worden (Q 111). Zie ook de toelichting bij het lemma "slaapplaats van de knecht bij het vee" (2.3.10) en de daar genoemde lemmata. [N 5A, 59a en 59f; S 50; monogr.]
I-6
|
| 28326 |
voerman |
voerknecht:
(knecht van de voerman)
vōrknē̜ǝt (Q121b Spekholzerheide),
voerman:
vōrman (Q121b Spekholzerheide)
|
Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
| 17777 |
voet |
voet:
vos (Q121b Spekholzerheide),
vós (Q121b Spekholzerheide)
|
Voet. Als hiervoor (ook) been of poot gebruikt wordt, dit vermelden, zoo mogelijk in een zin, b.v.: Hou je pooten bij je! voetje voor voetje. [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 17799 |
voet (alternatieve benamingen) |
klauw:
klouwe (Q121b Spekholzerheide),
poot:
poeət (Q121b Spekholzerheide),
poeətə (Q121b Spekholzerheide)
|
Voet. Als hiervoor (ook) been of poot gebruikt wordt, dit vermelden, zoo mogelijk in een zin, b.v.: Hou je pooten bij je! voetje voor voetje. [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 27996 |
voet van de pijler |
voet streb:
vos štrēp (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Gewoonlijk het laagstliggende einde van de pijler; hier worden over het algemeen de in de pijler gewonnen kolen afgevoerd. Voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen (pijler) en (streb) zie men het lemma Pijler. [N 95, 279]
II-5
|
| 31351 |
voetjespasser |
boogcirkel:
bǫaxtserkǝl (Q121b Spekholzerheide)
|
Passer met rechte benen waarvan de uiteinden naar buiten zijn omgebogen. De voetjespasser wordt gebruikt om de binnenmaten van een hol voorwerp op te meten. Zie ook afb. 84. [N 33, 252j; N 64, 80b; N 66, 1b]
II-11
|
| 17778 |
voetzool |
zool:
soaəl (Q121b Spekholzerheide),
zóal (Q121b Spekholzerheide)
|
zool [DC 01 (1931)]
III-1-1
|