28136 |
waterdoorbraak |
waterdoorbrok:
wasǝrdørxbrox (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Doorbraak van water in bijvoorbeeld een mijngang. [N 95, 893; monogr.]
II-5
|
28141 |
watergalerij |
zompstrek:
zompfštrɛk (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Galerij die alleen dient voor het verzamelen, volgens de invuller uit Q 113 daarnaast ook voor de afvoer van mijnwater als uitbreiding van de schachtput (zie ook het lemma Schachtput). [N 95, 378; monogr.]
II-5
|
28142 |
watergoot |
zouw:
zǫw (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Open watergoot die beneden langs de zijwand van de steengang of galerij loopt. De goot ligt lager dan de rest van de vloer van de gang en wordt meteen bij het drijven ervan meegeschoten. [N 95, 787; N 95, 790; monogr.]
II-5
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
mōēr (Q121b Spekholzerheide),
mur (Q121b Spekholzerheide)
|
waterketel || waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24632 |
waterloot |
waterschot:
was’sersjaos (Q121b Spekholzerheide)
|
waterscheut
III-4-3
|
31336 |
waterpomptang |
pompentang:
pompǝtsaŋ (Q121b Spekholzerheide)
|
Stalen, verstelbare tang voor het vastgrijpen en monteren van pijpmateriaal, het vast- en losdraaien van moeren, etc. De tang heeft een getande, ronde bek waarmee het materiaal kan worden vastgeklemd. De afstand tussen de bekken van de tang is verstelbaar. Zie ook afb. 69. [N 33, 177; N 64, 52; monogr.]
II-11
|
19616 |
waterpot |
putsbaar:
pøts˂bār (Q121b Spekholzerheide)
|
grote stenen waterpot
III-2-1
|
33631 |
waterput |
kwel:
kwel (Q121b Spekholzerheide),
puts:
puts (Q121b Spekholzerheide),
pyts (Q121b Spekholzerheide)
|
[DC 21 (1952)] [DC 21 (1952)] [DC 21 (1952)]
I-7
|
27695 |
watertoren |
watertoren:
wasǝrtūrǝ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Julia])
|
[N 95, 20]
II-5
|
20435 |
weduwe |
widvrouw:
wid’vrauw (Q121b Spekholzerheide)
|
weduwe
III-2-2
|