18434 |
winkelhaak |
kruiscirkel:
krytstserkǝl (Q121b Spekholzerheide),
winkelhaak:
weŋkǝlhǫak (Q121b Spekholzerheide
[(mv weŋkǝlhø̜ǝk)]
),
weŋkǝlhǭǝk (Q121b Spekholzerheide)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend of kunnen werkstukken op hun haaksheid worden gecontroleerd. De winkelhaak kan L- of T-vormig zijn uitgevoerd en al dan niet van een aanslag (blok) of maatverdeling zijn voorzien. De T-vormige winkelhaak wordt ook T-haak of kruishaak genoemd. Zie ook het lemma "winkelhaak" in Wld II.9, pag. 10 en afb. 76. [N 33, 318a; N 33, 318c-d; N 64, 79b; monogr.]
II-11
|
27977 |
winning |
förderung:
fø̜rdǝruŋ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Emma])
|
De werken die rechtstreeks betrekking hebben op het winnen van de kolen, dit in tegenstelling tot de voorbereidende en ontsluitende werken. [N 95, 201; N 95, 172; Vwo 19; Vwo 25; Vwo 32; Vwo 316; Vwo 563; Vwo 864]
II-5
|
29646 |
winteren |
(leem) dood maken:
duǝt māxǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
Gezegd van klei die op de voorraadplaats gedurende de winter of de ligtijd een rottingsproces ondergaat. De woordtypen mouden of uitmouden waren in Q 83 gebruikelijk in de betekenis ø̄̄met vocht vermengen, knedenø̄̄. De zegsman hier gebruikt de woorden in een afwijkende betekenis: ø̄̄van klei, door weer en wind gebroken wordenø̄̄. [N 98, 60; monogr.]
II-8
|
33238 |
winterwortelen |
rode moren:
rūǝ mūrǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
klatskaas:
klatsj’kieës (Q121b Spekholzerheide),
kletskaas:
kletsjkieës (Q121b Spekholzerheide),
makei:
makai (Q121b Spekholzerheide),
makeikaas:
makaikieës (Q121b Spekholzerheide)
|
wrongel || wrongel, kwark
III-2-3
|
20654 |
witte kool |
kappes:
kappes (Q121b Spekholzerheide),
wit moes:
wies mos (Q121b Spekholzerheide)
|
witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkerstaartje:
ak’kersjtets-je (Q121b Spekholzerheide),
kwikstaart:
kwik’sjtats (Q121b Spekholzerheide),
wipstaart:
wiep’sjtats (Q121b Spekholzerheide)
|
kwikstaart
III-4-1
|
20620 |
wittebrood |
boterweg:
bót’terwek (Q121b Spekholzerheide),
weg:
Verklw. weks-je Es wek en broeëd ópee, da krieste dikke bee
wek (Q121b Spekholzerheide),
witbrood:
Verklw. wiesbrüedsje
wies’broeëd (Q121b Spekholzerheide)
|
wittebrood || wittebrood gebakken met boter
III-2-3
|
30709 |
witten |
kalken:
kalkǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
Een muur of plafond bestrijken met witkalk. Doorgaans wordt voor witkalk gebruik gemaakt van kalk die met veel water is geblust en daarna in een kuil heeft gestaan om eventueel nog ongebluste deeltjes gelegenheid te geven uit te blussen en om een gedeelte van het overtollige water te verliezen. [N 67, 66e; monogr.; Vld.]
II-9
|
18867 |
woede |
gift:
jif (Q121b Spekholzerheide),
grel:
jrel (Q121b Spekholzerheide),
wut (du.):
woed (Q121b Spekholzerheide)
|
woede
III-1-4
|