22195 |
zand |
zand:
zaŋk (Q121b Spekholzerheide)
|
Zeer fijn en droog zand, gebruikt om de binnenkant van de vormen van een dun laagje te voorzien. Volgens de invullers uit Q 121b en Q 211 werd het zand gedroogd en gezift (j\drȳxt˱ ę ̞n j\zeft). [monogr.]
II-8
|
29684 |
zandbergplaats |
zandschop:
zaŋkšǫp (Q121b Spekholzerheide)
|
[monogr.]
II-8
|
24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
kern:
kier (Q121b Spekholzerheide),
kijt:
kiet (Q121b Spekholzerheide),
koren:
koar (Q121b Spekholzerheide)
|
korreltje
III-4-4
|
29683 |
zandkruier |
zandkruier:
zaŋkkrø̜jǝr (Q121b Spekholzerheide)
|
lt\r\ zanthɛr\k) en in Q 17 en Q 20 met een reek (rē̜.k). In Q 17 maakte men verder gebruik van een kissel (kes\l), een plank met daaraan een steel bevestigd. De zandkruier zorgde bovendien voor de aanvoer van het zand naar de vormtafel of de steenpers.} zanddroger: zant˱drōg\r L 163a; zandman: zantjman L 322a; zandkruier: za' [monogr.]
II-8
|
29626 |
zandschop |
pannetje:
pɛnšǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
Geronde zandschop, gebruikt om de losse kleikruimels op te scheppen. Het woordtype batsje (L 297) duidt een zandschop aan die in de gresbuizenindustrie werd gebruikt. [N 98, 36; monogr.]
II-8
|
24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
lies’ter (Q121b Spekholzerheide)
|
lijster
III-4-1
|
19560 |
zeef |
sieb (d.):
zīp (Q121b Spekholzerheide),
zeef:
zeef (Q121b Spekholzerheide),
zift:
zef (Q121b Spekholzerheide),
zij:
zeͅi̯ (Q121b Spekholzerheide)
|
zeef || zeef in het algemeen [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19472 |
zeemlap |
leer:
lēr (Q121b Spekholzerheide),
vensterleer:
venstərlēr (Q121b Spekholzerheide)
|
leer (om ramen te wassen) || zeemleer
III-2-1
|
19644 |
zeepsop |
luter:
lyətər (Q121b Spekholzerheide),
zepenluter:
zēfəlyətər (Q121b Spekholzerheide)
|
zeepsop
III-2-1
|
25140 |
zeer warm weer |
hits:
hits (Q121b Spekholzerheide),
hitste:
hits⁄de (Q121b Spekholzerheide)
|
hitte, warmte
III-4-4
|