18819 |
zich vervelen |
sich langweilen (du.):
lang’wielle, ziech (Q121b Spekholzerheide)
|
zich vervelen
III-1-4
|
17980 |
ziekte |
krankheid:
krànkhé:t (Q121b Spekholzerheide)
|
kwaal [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
17644 |
zijde |
zij:
pieng in de ziej (Q121b Spekholzerheide)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)]
III-1-1
|
27970 |
zijdelingse druk |
zijdrok:
zidrok (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Zijdelingse druk op de wanden van een mijngang. [N 95, 386; N 95, 387; N 95, 845; monogr.]
II-5
|
31273 |
zijhamer |
pinhamer:
penhamǝr (Q121b Spekholzerheide)
|
Hamer met platte baan en pen. De steel van deze hamer kan lang of kort zijn. Zie ook afb. 34. In P 219 werd de zijhamer gebruikt om ploegmessen scherp te maken, in K 353 als derde voorhamer. [N 33, 73]
II-11
|
27824 |
zijwand |
deel:
del (Q121b Spekholzerheide),
stoot:
štu.s (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De zijwand van een ruimte in de ondergrondse werken. De woordtypen "ondenlangsstoot", "onderlangsstoot", "ovenlangsstoot" en "overlangsstoot" (Q 121) zijn van toepassing op de zijwand van een galerij. Omdat de steenkoollaag gewoonlijk een zekere hoek maakt met het horizontale vlak, is de afstand van de laag tot het dak van de galerij aan de ene zijwand groter dan aan de andere. De wand waarin die afstand het grootst is, noemt men de "ondenlangsstoot" of "onderlangsstoot", de andere de "ovenlangsstoot" of "overlangsstoot" (Lochtman pag. 72). [N 95, 197; monogr.; Vwo 496] || Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13, II-5
|
27168 |
zink |
zink:
tseŋk (Q121b Spekholzerheide)
|
Blauwachtig-wit metaal dat in plaatvorm onder meer als dakbedekking wordt gebruikt. Vgl. het lemma "roevendak" in Wld ii.9, pag. 177. Wanneer het wordt verwarmd tot een temperatuur van 120 tot 1500 kan het worden gebogen, bijvoorbeeld tot pijpen, buizen en dakgoten. [N 64, 103 a-b; monogr.]
II-11
|
19680 |
zitbank |
bank:
baŋk (Q121b Spekholzerheide)
|
zitbank
III-2-1
|
19799 |
zitting |
polster:
polstər (Q121b Spekholzerheide),
zit:
zets (Q121b Spekholzerheide)
|
opgevulde zitting || zitting (van stoel)
III-2-1
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zus’hoots (Q121b Spekholzerheide)
|
zoethout
III-2-3
|