33644 |
bouwland |
land:
lānt (Q121b Spekholzerheide),
veld:
vɛlt (Q121b Spekholzerheide)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
19682 |
bouwval |
barak:
brak (Q121b Spekholzerheide)
|
bouwvallig huis, krot
III-2-1
|
29607 |
bovengrond |
graszode:
graszode (Q121b Spekholzerheide)
|
De laag aarde die onbruikbaar is voor het vormen van stenen en dus terzijde wordt gelegd. Doorgaans spreidt men deze grond later weer uit over het afgegraven terrein, zodat dit opnieuw in cultuur kan worden genomen. [N 98, 18; monogr.]
II-8
|
27661 |
bovengronds |
bovenop:
bǭvǝnǫp (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Laura, Julia])
|
Boven de grond, aan het aardoppervlak. [N 95, 114; monogr.; Vwo 185]
II-5
|
28262 |
bovenkomen, naar boven gaan |
opvaren:
op˲vārǝ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Maurits])
|
De ondergrondse werken verlaten, naar boven gaan. Het woordtype "uitvaren" werd volgens de invuller uit Q 121 op de Domaniale mijn ook gebruikt wanneer men tijdens de dienst naar boven ging, bijvoorbeeld door ziekte of ongeval. Men moest daarvoor een bon hebben, die door de opzichter werd uitgereikt. Zie ook het lemma Iemand Naar Boven Brengen. [N 95, 83; monogr.]
II-5
|
30325 |
bovenlicht |
overlicht:
øvǝrlet (Q121b Spekholzerheide
[(idem)]
)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bòəvəlìp (Q121b Spekholzerheide),
overlip:
euərvərlip (Q121b Spekholzerheide)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25076 |
bovenmate, hevig, zeer |
alaaf:
alaaf⁄ (Q121b Spekholzerheide),
grillig:
jrel⁄lieg (Q121b Spekholzerheide),
haargenau:
hoar⁄jenauw (Q121b Spekholzerheide),
haide:
hai⁄de (Q121b Spekholzerheide),
heftig:
hef⁄tieg (Q121b Spekholzerheide),
ongemeen:
ónjemeng⁄ (Q121b Spekholzerheide),
zeer:
zier (Q121b Spekholzerheide)
|
boven alles || buitengewoon, in hoge mate || hevig || zeer || zeer precies
III-4-4
|
19406 |
braadpan |
braadketel:
broͅankɛsəl (Q121b Spekholzerheide),
braadpan:
alleen broanpan
broanpan (Q121b Spekholzerheide),
pan:
pan (Q121b Spekholzerheide)
|
braadpan || schotel; inventarisatie van \"schotel\"als ijzeren voorwerp waarin men iets kan braden [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
broadwoesj (Q121b Spekholzerheide),
E kót jebed en ing lang broad¯woeësj
broad’woeësj (Q121b Spekholzerheide)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|