17623 |
gebit |
gebit:
good gebit (Q121b Spekholzerheide)
|
Een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog heelemaal gaaf. [DC 14 (1946)]
III-1-1
|
19725 |
gebouw |
bouw:
boͅu̯ (Q121b Spekholzerheide)
|
gebouw
III-2-1
|
29786 |
gedeelte van de inzet |
blad:
blat (Q121b Spekholzerheide
[(meervoud: blārǝ: een stapel stenen ter breedte van de lengte van één steen)]
),
kamer:
kāmǝr (Q121b Spekholzerheide
[(hoeveelheid stenen van een afdeling van een oven)]
),
pot:
pǫt (Q121b Spekholzerheide
[(de stenen geplaatst van de ene stookpot tot de volgende)]
)
|
In dit lemma is een aantal benamingen bijeen geplaatst die betrekking hebben op een gedeelte van de in één keer te bakken hoeveelheid stenen. [monogr.]
II-8
|
28107 |
gedeeltelijke opvulling |
slechte vul:
šlę̄tǝ vøl (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Laura, Julia])
|
Methode van opvullen waarbij men open ruimten in de opvulling laat. Zie ook het lemma Gedeeltelijk Opvullen. [N 95, 554; N 95, 553]
II-5
|
19248 |
gedenken; gedachtenis |
gedenken:
jedenke (Q121b Spekholzerheide)
|
gedenke
III-1-4
|
19046 |
geduld |
geduld:
jedóld’ (Q121b Spekholzerheide)
|
geduld
III-1-4
|
19256 |
gedupeerd |
de domme zijn:
d’r domme zieë (Q121b Spekholzerheide)
|
de dupe zijn
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
geelgeuts:
jeëljüetsj’ (Q121b Spekholzerheide)
|
geelgors
III-4-1
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
jieëhonger (Q121b Spekholzerheide),
geiz-hunger:
jietshonger (Q121b Spekholzerheide)
|
geeuwhonger
III-2-3
|
33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
grāǝt (Q121b Spekholzerheide),
zijp:
sīf (Q121b Spekholzerheide)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|