18180 |
hak van een schoen |
hak:
hak (Q121b Spekholzerheide)
|
hak van de schoen [N 07 (1961)]
III-1-3
|
19692 |
hakmes |
hakmets:
hakmɛts (Q121b Spekholzerheide),
heep:
hiəp (Q121b Spekholzerheide)
|
hakmes, snoeibijl || kapmes, hakmes
III-2-1
|
20343 |
half- of stiefbroer |
stiefbroer:
sjteefbroor (Q121b Spekholzerheide)
|
stiefbroer
III-2-2
|
31384 |
halfronde vijl |
halfronde grofvijl:
hǭǝfroŋ jroǝf˲vil (Q121b Spekholzerheide)
|
Vijl waarvan het stalen blad een halfronde en een vlakke kant heeft. Meestal loopt het blad vanaf het midden smaller en dunner uit. De vijl wordt gebruikt voor het bewerken van vlakke, holle en bolle werkstukken. Zie ook afb. 101. [N 33, 87; N 64, 53b]
II-11
|
27991 |
halfsteile pijler |
scherpe:
šɛrpǝ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Emma])
|
Pijler met een hellingspercentage tussen 20 en 35 graden. Volgens de invuller uit Q 15 kende men op de mijn Maurits uitsluitend hellende pijlers, omdat daar alle lagen een bepaalde helling hadden. [N 95, 285]
II-5
|
31379 |
halfzoetvijl |
halfzoetvijl:
hoǝf˲zøs˲vil (Q121b Spekholzerheide)
|
Vijl met een vrij fijne kap. In grofte bevindt de halfzoetvijl zich tussen de bastaardvijl en de zoetvijl. Het blad van een halfzoetvijl heeft meestal ongeveer 36 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De vijl kan diverse vormen hebben. [N 33, 88-89]
II-11
|
17627 |
hals |
haus:
hò:s (Q121b Spekholzerheide),
hôs (Q121b Spekholzerheide)
|
hals [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
27543 |
halsdoek |
halsplag:
hǭsplak (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Het vierkant stuk stof dat de mijnwerkers als beschermmiddel tegen stof voor de mond of in de hals dragen. [N 95, 65; monogr.; Vwo 326; Vwo 868]
II-5
|
27544 |
halsriempje |
halsriempje:
hǭsrēmpjǝ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Maurits])
|
Halsriem waar de mijnlamp aan hangt tijdens het klimmen in een schacht. [N 95, 881a; monogr.]
II-5
|
25266 |
halve mud, maat van 500 liter |
scheffel:
sjef⁄fel (Q121b Spekholzerheide)
|
mud (half)
III-4-4
|