22386 |
kaarten voor geld |
voor geld spelen:
veur geld spele (K359a Stal)
|
Kaartspelen voor geld [tuisen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24833 |
kaasjeskruid |
kaasjeskruid:
kęskǝskrø̜i̯t (K359a Stal)
|
Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.]
I-5
|
22369 |
kaatsen (ballen) |
ballen:
balle (K359a Stal),
met de bal spelen:
mi de bol spèjle (K359a Stal)
|
Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22487 |
kamerschieten |
bommetjes schieten:
bommekes schieten (K359a Stal)
|
Het gebruik om schoten te lossen bij een bruiloft. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22336 |
kampen |
kabelen:
kabellen (K359a Stal),
kampen:
kampen (K359a Stal, ...
K359a Stal)
|
Uitmaken wie de winnaar is bij gelijke stand [kamp, kavalen, kanteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34621 |
karsteun |
achterdam:
axtǝrdam (K359a Stal),
dam:
(mv)
damǝ (K359a Stal),
steun:
(mv)
stø̄nǝn (K359a Stal)
|
Steun die onder de kar geplaatst wordt bij het laden en lossen. Er zijn drie types karsteunen, die over het algemeen dezelfde benamingen hebben: een zware, T-vormige steun die de voorkant van de kar ondersteunt en die bij het rijden onder de schoot wordt opgehangen, een lichtere steun die voorkomt dat de kar bij het laden en lossen naar achter omkipt en die bij het rijden achter onder de kar hangt en een stok van ongeveer een meter die de berrie steunt en die bij het rijden onder de berrie hangt. De woordtypes houweel en hak zijn voorbeelden van betekenisverschuiving: toen de wegen nog niet geasfalteerd waren en bijgevolg soms slecht berijdbaar waren, had de boer een hak bij zich waarmee hij de wielen vrij kon maken als de kar of wagen vastgereden was. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de berries. Later, toen de wegen beter werden, was deze hak niet meer nodig en werd de steun, die in de plaats van de eigenlijke hak kwam, soms ook "hak" of "houweel" genoemd. Het eerste deel van het lemma is samengesteld uit benamingen die voor de drie types karsteun gelden. De meervoudsvormen zijn wel steeds benamingen voor de berriestutten (de derde bovenvermelde soort). De woordtypes waarbij door een toegevoegd adjectief of het eerste lid van de samenstelling duidelijk wordt om welke karsteun het gaat, staan onder A. Zware karsteun, B. Lichte karsteun en C. Berriestut. [N 17, 40 + 77 + 78 + 79 + 99; N G, 62a + 63a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; R 14, 23e; monogr.]
I-13
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
kegele (K359a Stal),
kèjgele (K359a Stal)
|
De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22463 |
kermistent |
barak:
brak (K359a Stal)
|
Een kermistent [barak, schob]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22514 |
kermistent: danstent |
danstent:
danstent (K359a Stal)
|
Een kermistent [barak, schob]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22399 |
kien! |
kien:
kin (K359a Stal)
|
Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|