22427 |
schutsboom |
wip:
wip (K359a Stal, ...
K359a Stal)
|
De lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19778 |
sering |
sint-jorisbloem:
sintjoresblomme (K359a Stal)
|
I-7
|
33526 |
siererwt |
erwtenblimmekes:
erteblimmekes (K359a Stal)
|
I-7
|
22408 |
sjoelbak |
sjoelbak:
sjoelbak (K359a Stal)
|
Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22337 |
slechte speler |
slappe, een ~:
slappe (K359a Stal)
|
Een slechte speler [kruk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22344 |
slee |
slee:
slee (K359a Stal, ...
K359a Stal)
|
Een voertuig op twee evenwijdige metalen of met metaal beslagen ribben dat glijdend wordt voortbewogen over ijs of sneeuw [slee, slet, nar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22345 |
sleeën |
slee rijden:
slee rije (K359a Stal),
sleen:
sleeen (K359a Stal)
|
Met de ijsslee rijden [narren, sleeën]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22469 |
sliepuit |
sliep, sliep:
sliep, sliep (K359a Stal)
|
Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22340 |
slootjespringen |
grachtspringen:
gracht (K359a Stal)
|
Slootje springen [pikkelegen, sponselen, kapoetelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22346 |
sneeuwbal |
sneeuwbol:
sneeufbol (K359a Stal),
sneufbolle gooien (K359a Stal),
sniefbol (K359a Stal),
sniefbolle gohje (K359a Stal)
|
Een bal van samengepakte sneeuw [sneeuwbal, jupke]. [N 88 (1982)] || Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|