e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stal

Overzicht

Gevonden: 238
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vishengel garde: geier (Stal), visgarde: visgèèr (Stal) Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] III-3-2
vissnoer lijn: lijn (Stal) Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)] III-3-2
visvangst vangst: vangst (Stal) Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)] III-3-2
vlieger vlieger: vliejger (Stal), windvlieger: /  windvlieger (Stal), windvogel: windvogel (Stal) Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || windvlieger [SND (2006)] III-3-2
voedsel eten: ēten (Stal), eͅjten (Stal) eten (znw.) [ZND 44 (1946)] III-2-3
volk (natie) volk: volk (Stal) de gezamenlijke bewoners van een staat [volk, natie, diet] [N 88 (1982)] III-3-1
voorwand hoofdberd: høt˱bɛrt (Stal) De vaste of afneembare voorplank van de kar of wagen. De kar met opkipbare bak heeft meestal een vaste voorwand; bij die met vaste bak kan de voorwand weggenomen worden en vervangen worden door bv. een oogsthek om de laadruimte te vergroten. Dit lemma vertoont een grote gelijkenis met het lemma voor de achterwand. Dat is niet te verwonderen, omdat er betekenisuitbreidingen in de twee richtingen zijn geweest. Ten noorden van de lijn Halen (P 48) - Neeroeteren (L 368) hebben de benamingen voor de achterplank geleidelijk aan ook de betekenis "voorplank" gekregen, omdat de achterplank altijd een apart onderdeel van de kar of de wagen geweest is, terwijl de voorplank alleen maar bij de hoogkar los is en dus een apart onderdeel vormt. Ten zuiden van deze lijn is echter het omgekeerde gebeurd: de achterplank heeft de naam van de voorplank gekregen. Vermoedelijk hadden de karren hier oorspronkelijk helemaal geen achterplank. Toen men nadien de karbak achteraan ook ging afsluiten (om de laadruimte te vergroten), werd daarvoor dan dezelfde naam gebruikt als die van de voorplank, die hier sterk op leek. (Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58). Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58] I-13
vreemde (man) vreemde, een ~: ne vrumde (Stal), vrumde (Stal) Noem het (dialect)woord voor: iemand uit den vreemde? [vreemdeling] [N 102 (1998)] III-3-1
vriend vriend: vrin (Stal), vrind (Stal) vrienden [ZND 44 (1946)] III-3-1
vuistslag op de rug bonk: boenk (Stal), dof: dof (Stal) Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)] III-3-2