17929 |
wandelen |
wandelen:
wandele (K359a Stal),
wandelen (K359a Stal)
|
wandelen: Maries dochter oudste dochter (Jans oudste dochter, Kees oudste dochter) is wezen (=gaan) wandelen [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
21247 |
weg |
weg:
jan het nen dieke stok op de weēg ziēn lingen (K359a Stal)
|
Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen [ZND 46 (1946)]
III-3-1
|
19132 |
werken |
werken:
do warren drij mannen dij in de bos moesten wērken (K359a Stal),
hedde gē to no mote werken (K359a Stal)
|
Er waren drie mannen die in het bos moesten werken [ZND 46 (1946)] || Hebt gij tot nu moeten werken ? [ZND 46 (1946)]
III-3-1
|
22412 |
wielerwedstrijd |
koers:
koers (K359a Stal),
vlokoers:
vullokoers (K359a Stal)
|
Snelheidswedstrijd voor wielrenners op de weg [koers, klassieker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21782 |
winkel |
winkel:
hoon is houden
winkel hoon (K359a Stal)
|
winkel drijven [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21778 |
winkel drijven |
winkel houden:
hoon is houden
winkel hoon (K359a Stal)
|
winkel drijven [N 102 (1998)]
III-3-1
|
22373 |
wip |
wip:
wip (K359a Stal),
wipwap:
wipwap (K359a Stal),
/
wipwap (K359a Stal)
|
Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)] || wip [SND (2006)]
III-3-2
|
22374 |
wippen |
wippen:
wippen (K359a Stal),
wipwappen:
wipwappe (K359a Stal)
|
Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22430 |
worstelen |
worstelen:
worstele (K359a Stal)
|
De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21404 |
zeggen |
zeggen:
hij de͂rde nie utsprēken wat hè allemoal wulde zeiën (K359a Stal),
tante lut zeiën da ze vandaag niet komen ka (K359a Stal)
|
Hij durfde niet uitspreken, wat hij allemaal wilde zeggen [ZND 46 (1946)] || Tante laat zeggen, dat ze vandaag niet kan komen [ZND 46 (1946)]
III-3-1
|