22436 |
gebruik |
gewente:
gewente (K359a Stal),
gewinte (K359a Stal),
gewoonte:
gewoentes (K359a Stal)
|
Een wijze van doen die in meer of minder ruime kring in zwang is [gebruik, gewoonte, gewente, zwang, geplogenheid]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22437 |
gebruiken met driekoningen |
driekoningen zingen:
dreikeuninge zinge (K359a Stal)
|
De naam voor de gebruiken met Driekoningen [6 januari]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21274 |
geld |
geld:
geld (K359a Stal, ...
K359a Stal)
|
geld [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
22334 |
gelijkspelen |
geld om geld spelen:
geld um geld (K359a Stal),
zaad:
zoad (K359a Stal)
|
Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22441 |
gemaskerd persoon |
vastenavondsgek:
vastenaovondsgek (K359a Stal),
vastenavondszot:
vastenaovondszot (K359a Stal)
|
Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22404 |
getalzijde van een geldstuk |
munt:
munt (K359a Stal)
|
De getalzijde van een geldstuk [letter, oppers, munt]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22376 |
glijbaan |
schuifaf:
schuifaf (K359a Stal, ...
K359a Stal)
|
Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17903 |
gooien |
gooien:
goeien (K359a Stal),
goejen (K359a Stal),
smijten:
smēten (K359a Stal)
|
Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...). [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
22504 |
grote knikker |
dikke scheut:
diekke scheut (K359a Stal)
|
Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22348 |
haasje-over |
hoopjespringen:
huupke springe (K359a Stal)
|
Het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|