27866 |
afschieten, ontsteken |
afdraaien:
afdraaien (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
āfdręjǝ (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits]),
schieten:
šētǝ (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De met springstof geladen schietgaten tot ontploffing brengen. [N 95, 412; monogr.; N 95, 442 add.]
II-5
|
31970 |
afschrijflat |
rei:
rī (Q015p Stein)
|
Een zuiver vlak en recht geschaafde lat, soms voorzien van een maatindeling, waarlangs men een rechte lijn kan trekken en waarmee men kan controleren of iets recht is. Zie voor het door invullers uit Geulle (Q 18) en Mechelen (Q 204a) opgegeven woordtype ril ook DL, pag. 571 s.v. ɛr√ªleɛ en RhWb (VII), kol. 428 s.v. ɛRilleɛ.' [N 53, 185a; N 53, 185c; monogr.]
II-12
|
30385 |
afschrijfmal |
mal:
mal (Q015p Stein)
|
Dun plankje waarmee men op de trapbomen van een rechte trap of steektrap de hoogte en breedte van de treden aftekent. Het bestaat uit een plankje dat aan de onderzijde de afmeting heeft van de aantrede plus de wel plus het voorhout. De hoogte van de mal is gelijk aan de optrede van de trap. Aan de mal is een geleidelatje bevestigd zodat het geheel langs de bovenkant van de boom kan worden bewogen. [N 55, 94b]
II-9
|
31969 |
afschrijfpunt |
zuil:
zȳl (Q015p Stein)
|
Stalen stift met punt, soms met houten handvat, die wordt gebruikt om op het hout bewerkingslijnen af te schrijven. Zie ook afb. 98. [N 53, 183a]
II-12
|
30241 |
afschrijven |
afschrijven:
āfšrīvǝ (Q015p Stein)
|
Met behulp van het dubbele kruishout op stijlen en dorpels de plaatsen aantekenen waar de pennen en gaten moeten worden aangebracht. [N 55, 4b]
II-9
|
31865 |
afschuining |
visbekje:
vęš˱bɛkskǝ (Q015p Stein)
|
De schuinte die ontstaat door de kant van een stuk hout te schaven. Zie ook afb. 52. Vgl. voor het woordtype vaas, dat werd opgegeven door de respondent uit Mechelen (Q 204a), ook wnt XVIII, kol. 632, s.v. vasche, ø̄reep, strookø̄. Wanneer twee stukken hout die elk aan de lange, smalle zijde van een afschuining zijn voorzien, tegen elkaar worden bevestigd, ontstaat een V-vormige uitsparing, die visbek wordt genoemd. [N 53, 125b; monogr.]
II-12
|
33485 |
afslaan, van noten |
houwen:
neut houwen (Q015p Stein),
rammelen:
WBD/WLD
rammelen (Q015p Stein),
slaan:
sloan (Q015p Stein)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
I-7
|
27882 |
afslag |
afslag:
ap˱šlāx (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
Hoop kool- of ertsbrokken, ontstaan door het schieten. [N 95, 451; N 95, 429; monogr.; Vwo 50]
II-5
|
30405 |
afsnuiten |
afsnuiten:
āfsnøtǝ (Q015p Stein)
|
De scherpe hoek of snuit afsnijden van een stuk hout, dat in een ander ingelaten moet worden. Bij het vervaardigen van een trap worden, wanneer de treden onder een scherpe hoek in de boom vallen, de voorkanten van de wellen voor zover zij in de nesten komen, bijgesnoten. [N 55, 120a]
II-9
|
30403 |
afspijkeren |
vastnagelen:
vastnē̜gǝlǝ (Q015p Stein)
|
De stootborden met behulp van nagels tegen de wellat en de trede vastspijkeren. [N 55, 118]
II-9
|