id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
31875 | freesmachine | frees: frē̜s (Stein) | Machine, bestaande uit een metalen frame waarop een verticale as is aangebracht die voorzien is van een aantal beiteltjes. Met de freesmachine kunnen inkervingen in het hout worden aangebracht. Ze wordt ook gebruikt om bepaalde profielen in het hout aan te brengen en is dan vaak de vervanger van de profielschaven. Zie ook afb. 56. [N 53, 86a; monogr.] II-12 |
25240 | fris weer | kil: kil (Stein), koel: keul (Stein), kouwelijk: kouwelijk wèèr (Stein) | tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)] III-4-4 |
27684 | frisdrankenhuisje | melkboede: mɛlkbut (Stein [(Maurits)] [Maurits]) | Gebouwtje waar melk, limonade, haringen, sigaretten, sprits en pruimtabak te koop zijn. [N 95, 6 add.; N 95A, 15] II-5 |
17598 | fronsen | fronselen: fronsjelen (Stein), fronsen: frônsen (Stein) | Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)] III-1-1 |
27733 | front | front: front (Stein [(Maurits)] [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) | Het uiteinde of de zijde van de mijngang die in het gesteente of in de steenkoollaag vooruitgedreven wordt. Werkfront in het algemeen. [N 95, 10; N 95, 398; monogr.; Vwo 329] II-5 |
20494 | fruit eten | grasgroen eten: graasgreun éten (Stein) | fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)] III-2-3 |
20536 | fruiten | braden: broajen (Stein), fruiten: fruiten (Stein), smoren: smaoren (Stein) | fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)] III-2-3 |
24443 | fruitworm | worm: eigen spellingsysteem worm (Stein) | worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)] III-4-2 |
30053 | funderingssleuven uitsteken | uitschachten: ūtšaxtǝ (Stein) | Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.] II-9 |
25233 | gaan liggen (van de wind) | liggen: likken (Stein), zich leggen: de weinjd lêkt zicht (Stein) | gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)] III-4-4 |