id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20343 | half- of stiefbroer | halve broer: hauve broor (Stein), hau̯və brōr (Stein), stiefbroer: stīf˂brōr (Stein) | half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)] III-2-2 |
20344 | half- of stiefzuster | halfzuster: hauvzuster (Stein), hau̯f ˃zøͅstər (Stein), stiefzuster: stīf˃zøͅstər (Stein) | half- of stiefzuster [DC 05 (1937)] III-2-2 |
18353 | halfhoge knoopschoen? | laarsje: lèèrskes (Stein) | damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)] III-1-3 |
27942 | halfhout | plat: plat (Stein [(Maurits)] [Maurits]) | Halfrond stuk hout dat voor verschillende doeleinden, bijvoorbeeld als kap of als bekleding, kan dienen. Het gebruik is afhankelijk van de dikte van het gezaagde hout. [N 95, 330; monogr.; Vwo 353; Vwo 354; Vwo 605; Vwo 606] II-5 |
23342 | halfvasten(zondag) | halfvasten: hōͅfvastə (Stein) | Het feest van Sinter-Greef (half vasten) [grevin, greve, miknem]. [N 88 (1982)] III-3-3 |
32987 | halm, stengel van de graanplant | spier: spēr (Stein) | De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.] I-4 |
17627 | hals | hals: als (Stein), hals (Stein), àls (Stein) | hals [DC 01 (1931)] III-1-1 |
27543 | halsdoek | halsplag: halsplag (Stein [(Maurits)] [Maurits]) | Het vierkant stuk stof dat de mijnwerkers als beschermmiddel tegen stof voor de mond of in de hals dragen. [N 95, 65; monogr.; Vwo 326; Vwo 868] II-5 |
28949 | halsgat | halswijdte: halswītǝ (Stein) | Uitsnijding voor de hals bij het colbert. [N 59, 97] II-7 |
27544 | halsriempje | halsriempje: halsrēmkǝ (Stein [(Maurits)] [Maurits]) | Halsriem waar de mijnlamp aan hangt tijdens het klimmen in een schacht. [N 95, 881a; monogr.] II-5 |