18319 |
hoepelrok |
repenrok:
reiperok (Q015p Stein)
|
hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
hōstǝ (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
kotsen:
keutschen (Q015p Stein)
|
[N 95, 964]hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)]
II-5, III-1-2
|
18307 |
hoge herenschoen |
wagschoen:
whagsjoon (Q015p Stein)
|
herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18258 |
hoge hoed |
hoge hoed:
hoge hood (Q015p Stein),
rouwhoed:
rouwhood (Q015p Stein)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
hoge hoed:
hoge hood (Q015p Stein),
rouwhoed:
rouwhood (Q015p Stein)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-2-2
|
32445 |
hoge klomp |
bakklomp:
bak[klomp] (Q015p Stein),
botje:
boatjǝ (Q015p Stein)
|
Klomp met een hoge en lange, tot boven de wreef doorlopende kap. De klompopening sluit bij dit type klompen goed om de voet zodat er geen klompenriem nodig is. Zie ook afb. 259. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ. De kapklomp die in en rond Venray (L 210) bekend was, was een luxe hoge klomp die versierd was met koperen spijkers. Hij was volgens het Venrays woordenboek (pag. 227), ondanks de hoge kap toch van een leren band voorzien en werd op zondag gedragen.' [N 24, 70b; monogr.]
II-12
|
21866 |
hogen |
verhogen:
verheuage (Q015p Stein)
|
de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
32115 |
hol profiel |
holletje:
hø̜lkǝ (Q015p Stein)
|
Een kwart-holvormige profiellijst met een vrij kleine uitholling. Zie ook afb. 157. [N 55, 153]
II-12
|
27818 |
holle boor |
holboor:
holboor (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
Holle boorstang. Deze biedt de mogelijkheid om nat te boren. [N 95, 803; monogr.]
II-5
|
29817 |
holle steen |
schrompsteen:
šrumpstęjn (Q015p Stein)
|
Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c]
II-8
|