20429 |
huwelijk |
trouwerij:
trouwerij (Q015p Stein)
|
de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21667 |
hypotheek |
hypotheek:
hippeteak (Q015p Stein),
hypotheek (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
de geldsom die verstrekt wordt op een onderpand bestaande uit bijv. onroerend goed [hypotheek, rippeteek] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21216 |
identiteitskaart |
persoonsbewijs:
persoonsbewies (Q015p Stein)
|
de gelegaliseerde kaart waaruit iemands identiteit blijkt [identiteitsbewijs, indentie-bewijs, eenzelvigheidsbewijs] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
27660 |
iemand genezen of gezond verklaren |
(iemand) gezond schrijven:
(voltooid deelwoord)
gǝzonjtj gǝšrēvǝ (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De bedrijfsarts bepaalde wanneer een mijnwerker weer kon beginnen met werken. De mijnwerker werd dan genezen of gezond verklaard. [N 95, 970]
II-5
|
21793 |
iemand graag mogen |
goed lijden:
good liejen (Q015p Stein),
lijden:
lijden (Q015p Stein)
|
iemand graag mogen [bestaan op, lijden, zetten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19296 |
iemand hinderen |
belstigen (du.):
belestigge (Q015p Stein),
hinderen:
hinjeren (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
kreiten:
Van Dale: kreiten, (gew.) treiteren. WNT: kreiten, boos maken, inzonderdheid: plagen, sarren, tergen.
krijte (Q015p Stein)
|
iemand beletten zijn werk uit te voeren [mishandelen, verhinderen] [N 85 (1981)] || iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19232 |
iemand iets op het hart drukken |
de wacht aanzeggen:
de wacht aanzeggen (Q015p Stein),
de wag aanzêkke (Q015p Stein)
|
iemand iets met nadruk aanbevelen opdat hij het niet vergeten of verzuimen zal [de wacht aanzeggen, bokstapelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18941 |
iemand iets verwijten |
verwijten:
verwiete (Q015p Stein),
voorschieten:
voorschieten (Q015p Stein)
|
iemand wijzen op een schuld of tekortkoming, of hem daarmee belasten [voorstoten, voorschieten, verwijten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18865 |
iemand kwaad maken |
ophitsen:
ophitsen (Q015p Stein),
treiteren:
trêtere (Q015p Stein)
|
iemand kwaad maken [tirtsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19295 |
iemand luidruchtig berispen |
kijven:
kijven (Q015p Stein),
schelden:
sjelje (Q015p Stein)
|
iemand iets verwijten, kwalijk nemen en dat met luide stem kenbaar maken [de broek opnestelen, kijven, meegeven, belakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|