20720 |
kliekje |
klatsje:
klitske (Q015p Stein),
kletje:
klitje (Q015p Stein)
|
Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
kleren (Q015p Stein),
knobbeltje:
knubbelke (Q015p Stein)
|
Klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt (koningszeer, sinte markoen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17893 |
klieven |
klieven:
kleeven (Q015p Stein),
rijten:
rīēte (Q015p Stein),
rītǝ (Q015p Stein)
|
Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.] || klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)]
II-12, III-1-2
|
30449 |
klikplank |
geklikte plank:
gǝklek˱dǝ plaŋk (Q015p Stein)
|
Plank die aan de zijkant is voorzien van messing en groef. [N 54, 132a; monogr.]
II-9
|
24581 |
klimop |
wintergroen:
wijntjergreun (Q015p Stein)
|
De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17736 |
klinken |
kwetteren:
kwetteren (Q015p Stein),
luiden:
loeien (Q015p Stein)
|
klinken: Een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawetteren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24536 |
klit |
soldatenluis:
WLD
soldatenluis (Q015p Stein)
|
Klis (arctium tomentosum/xantimum atrumarium). De plant is 50 tot 130 cm groot. De bladeren zijn aan de onderkant viltig behaard; de bloemhoofdjes staan in schermvormige trossen, de omwindselblaadjes zijn wit spinnewebachtig behaard, vaak met een rode spi [N 92 (1982)]
III-4-3
|
27302 |
klok |
klok:
klok (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Ronde zeer zware steenklomp of klokvormig stuk gesteente dat met de platte kant naar beneden in het dak zit. Deze klomp was gewoonlijk met een dun laagje kolenstof bezet, zodat hij van buitenuit niet te herkennen was. Deze bollen of klompen konden zonder voorafgaande waarschuwing plotseling omlaag vallen. De informant uit Q 113 definieert deze klompen als versteende boomstammen waarvan de schil uit kool bestaat. Hierdoor hebben ze onvoldoende verband in het gesteente. Ook het woordtype "boomvot" (Q 121, Q 121c) wijst op een boomrest. [N 95, 896; N 95, 529; monogr.; Vwo 415; Vwo 425]
II-5
|
20950 |
klokhuis |
kits:
kitsj (Q015p Stein)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)]
III-2-3
|
24651 |
klokje (alg.) |
pispotje:
WLD
pispotjes (Q015p Stein)
|
Klokjesbloem (campanula 50 tot 100 cm groot. De plant is ruw behaard. De stengel heeft scherpe kanten; de onderste bladeren zijn hartvormig en langgesteeld, de bovenste zijn smal en kort of niet gesteeld, de bladrand is gezaagd. De bloemen staan in loss [N 92 (1982)]
III-4-3
|