34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
tweede vaars:
twē̜dǝ vē̜s (Q015p Stein)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
33371 |
koeienstand |
grond:
gronjt (Q015p Stein)
|
Dat deel van de stal waar de koeien staan en dat gelegen is tussen de stalpalen en de mestgoot of het mestbed. De koeienstand in moderne stallen is iets hoger dan de mestgoot en mestgang er achter, waardoor voorkomen wordt dat de koeien in de mest en gier staan staan of liggen. Sommige woordtypen betreffen de vloer of het soort vloer waar de koeien op staan. De meervoudsvormen hebben doorgaans betrekking op de dubbele stal waar het telkens om twee koeienstanden gaat, die tegenover elkaar geplaatst zijn. Zie afbeelding 10. [N 5A, 40b; N 4, 79; A 10, 9a en 14; Gwn 4, 7; monogr.]
I-6
|
19407 |
koekenpan |
koekenpan:
kokepan (Q015p Stein)
|
Platte pan met een steel voor het bakken van pannekoeken, eieren, etc. (koekepan, pan) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20750 |
koekje |
boterkoekje:
boterkeukskes: boterkoekjes
boterkeukskes (Q015p Stein),
knapkoek:
knapkook: deeg bestrooien met suiker
knapkook (Q015p Stein),
meelkoekje:
meèlkeukskes: droge koekjes
meèlkeukskes (Q015p Stein)
|
Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24188 |
koekoek |
koekoek:
koekoek (Q015p Stein)
|
koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24871 |
koekoeksbloem |
koekoeksbloem:
WLD
koekoeksbloom (Q015p Stein)
|
Koekoeksbloem (lychnis flos cuculi 30 tot 80 cm hoog. De stengels zijn ruw behaard; de bladeren zijn smal lancetvormig en tevens ruw behaard; de bloemen groeien in losse schermen, de kroonbladeren zijn in 4 smalle slippen verdeeld en licht- tot donkerro [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25224 |
koele wind |
koel windje:
keul wèndje (Q015p Stein),
koude wind:
kawwe weinjd (Q015p Stein)
|
koele wind [koeltje] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
27694 |
koeltoren |
koeltoren:
kø̄ltōrǝ (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I])
|
Torenvormige koelinstallatie. [N 95, 19; monogr.; div.]
II-5
|
27778 |
koepe-lier |
koepe-lier:
kø̄pǝlīr (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Lier waarmee het materiaal- en kolentransport in een opbraak wordt verricht. Door het ontbreken van een aantal veiligheidsinrichtingen is in de Nederlandse mijnen transport van personen met behulp van deze lier niet toegestaan (Lochtman pag. 68). [N 95, 94; monogr.; N 95A, 13]
II-5
|
28245 |
koepe-schijf |
koepe-schijf:
kø̄pǝšīf (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
De Koepe-schijf is een onderdeel van de ophaalmachine en wordt daardoor in beweging gezet. Over deze schijf loopt de kabel waaraan aan beide uiteinden de liftkooien hangen. De schijf heeft een trommelvormig uiterlijk en werkt volgens het principe van de wrijvingskracht. Hij dankt zijn naam aan de uitvinder Carl Friedrich Koepe (1835-1922). Volgens een invuller uit Q 121 werd de Koepe-schijf bovengronds vroeger door stoom en later door elektromotoren aangedreven. Ondergronds geschiedde de aandrijving met perslucht. Zie voor dit laatste ook het lemma Koepe-lier. [N 95, 93; monogr.; N 95, 94]
II-5
|