28276 |
lader |
lader:
lājǝr (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De persoon die op de laadpunten de kolen in de mijnwagens laadt door het openen en sluiten van de laadbak. Indien aanwezig, bedient hij ook de wagentrekker of de lier waarmee de wagens verplaatst kunnen worden. [N 95, 141; monogr.; Vwo 229; Vwo 236; Vwo 461; Vwo 465; Vwo 666]
II-5
|
18304 |
lage herenschoen, molière |
lage schoen:
liègsjoon (Q015p Stein)
|
herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18351 |
lakschoen |
gelakte schoen:
gelakde sjoon (Q015p Stein)
|
lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18147 |
lam |
lam:
lam (Q015p Stein),
lamp (Q015p Stein),
lammetje:
lɛmkǝ (Q015p Stein),
schaap:
šǭp (Q015p Stein),
schaapje:
šø̜pkǝ (Q015p Stein)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
20669 |
lammetjespap |
boekweitsepap:
bookesepap (Q015p Stein)
|
Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
28213 |
lampekabel |
lampekabel:
lampǝkābǝl (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De kabel die de verbinding vormt tussen enerzijds de accu en anderzijds de lamp die op de mijnpet of -helm van de mijnwerker is bevestigd. [N 95, 257]
II-5
|
27160 |
lampenkamer |
lampisterij/lampisterie:
lampestǝri (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De ruimte waar men de mijnlampen onderhoudt en indien nodig repareert. [N 95, 241; monogr.; Vwo 467; Vwo 468]
II-5
|
21145 |
landauer |
landauer:
landjauer (Q015p Stein)
|
een vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijke beweegbare voor- en achterkap [landauer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33640 |
landerijen |
hof:
hōf (Q015p Stein),
land:
lant (Q015p Stein),
lɛnjtj (Q015p Stein),
veld:
vɛljtj (Q015p Stein)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (Q015p Stein)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|