19297 |
lastig (werken) |
difficile (fr.):
difficiel (Q015p Stein),
lastig:
lestig (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
zwaar:
zwaar (Q015p Stein)
|
het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] || niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)] || zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19031 |
lastig kind |
neet:
neet (Q015p Stein),
nest:
nèst (Q015p Stein)
|
een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19289 |
lastig zijn |
sarren:
sarren (Q015p Stein)
|
tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21812 |
lastigvallen |
hinderen:
hinjeren (Q015p Stein),
kreiten:
Van Dale: kreiten, (gew.) treiteren.
krijte (Q015p Stein)
|
iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
31724 |
lat |
latje:
lɛtjǝ (Q015p Stein)
|
In het algemeen een gezaagde strook hout met geringe breedte en dikte. [N 50, 73e; N 50, 74a; monogr.]
II-12
|
32067 |
latnagel |
latnagel:
latnāgǝl (Q015p Stein)
|
Draadnagel, die wordt gebruikt om latten, zoals die bijvoorbeeld bij het timmeren van een gebint worden gebruikt, vast te zetten. Volgens de respondent uit Mechelen (Q 204a) hadden latnagels nummer 27/11; ze waren dan dus 2.25 duim (± 5.5 cm) lang. [N 54, 16b; monogr.]
II-12
|
30288 |
lattendeur |
barrière:
brēr (Q015p Stein),
veken:
vē̜kǝ (Q015p Stein)
|
Deur, bestaande uit latten die met een zekere tussenruimte op klampen of op een vergaring bevestigd worden. Zie ook afb. 56. [N 55, 30]
II-9
|
25226 |
lauw weer |
laf (weer):
laf weer (Q015p Stein),
laf wêêr (Q015p Stein),
lauw (weer):
lauw wèèr (Q015p Stein),
loom (weer):
loom wèèr (Q015p Stein)
|
loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30395 |
laven |
stootranden:
stuǝtrandǝ (Q015p Stein)
|
IJzeren, loden of koperen roeden die op de voorkant van traptreden worden ingelaten teneinde het uitslijten van de houten treden te voorkomen. Ze zijn meestal geribd en worden met houtschroeven op de treden bevestigd. [N 55, 107]
II-9
|
25036 |
lawaai maken |
herrie schoppen:
herrie sjuppe (Q015p Stein),
schreeuwen:
sjreven (Q015p Stein)
|
lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|