24502 |
monnikskap |
paterskap:
WLD
paterskap (Q015p Stein)
|
Monnikskap (aconitum napellus). De bloemen zijn licht- of donkerblauw, soms ook wit of blauw met wit, groeien in dichte trossen. De wortel bestaat uit twee aaneen gegroeide bietvormige delen. De gehele plant is zeer vergiftig, voor de mens zelfs de honing [N 92 (1982)]
III-4-3
|
27686 |
monteur |
monteur:
monteur (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Emma])
|
Vakman op de mijn die machines, leidingen en apparaten ineenzet en ook repareert. [N 95, 147]
II-5
|
25169 |
mooi, helder weer |
mooi weer:
mooi wèèr (Q015p Stein),
schoon weer:
schuin (Q015p Stein),
sjaon wêêr (Q015p Stein)
|
mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20521 |
moot vis |
snede:
snede (Q015p Stein),
stuk vis:
stūk vesj (Q015p Stein)
|
moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19356 |
mopperen |
foeteren:
foeteren (Q015p Stein),
grauwelen:
grauwelen (Q015p Stein),
kankeren:
kankere (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
mompelen:
mòmpelen (Q015p Stein)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25265 |
morgen, maat van ongeveer 8000 m2 |
morgen:
morgen (Q015p Stein),
⁄n murge (Q015p Stein)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van ongeveer 8000 vierkante meter [morgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17891 |
morsen |
knoeien:
knwajen (Q015p Stein),
strooien:
struien (Q015p Stein)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29998 |
mortel |
spijs:
spīs (Q015p Stein)
|
Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.]
II-9
|
30009 |
mortel bereiden |
spijs maken:
(spijs) mākǝ (Q015p Stein)
|
De verschillende grondstoffen voor de bereiding van mortel afmeten en dooreenmengen. Zie voor de fonetische documentatie van '(mortel)', '(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 40a; monogr.]
II-9
|
30017 |
mortelbak |
kalkmouw:
kalǝkmuw (Q015p Stein)
|
Van een handvat voorziene houten bak, soms aan de binnenzijde met blik of zink versterkt, waarmee de handlanger de aangemaakte mortel op de schouder naar de metselaar brengt. Aan de onderzijde van de bak kan een houten stok bevestigd zijn. Er bestaan ook geheel uit metaal vervaardigde mortelbakken. Zie ook afb. 22. In Q 198 kende men een uitvoering die van twee armen was voorzien en op beide schouders rustte. Zie voor de woordtypen 'vogel' en 'spijsvogel' ook het lemma 'Modderbak' in wld ii.8, pag. 40. De woorddelen '(mortel)-' ,'(spijs)-' etc. zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma 'Mortel'. [N 30, 45b; monogr.; div.]
II-9
|