e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

Gevonden: 5275
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
benauwd en vochtig weer broeierig (weer): broeiërig (Stein), drukkend (weer): drukkend wèer (Stein), drukkend heet: drükkend heit (Stein), laf (weer): laf (Stein), mistige lucht: mistige locht (Stein), vuil (weer): vōēl wêêr (Stein), zwoel (weer): swoel wèèr (Stein) drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || lucht bij vochtig en warm zomerweer [graslucht] [N 22 (1963)] || lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] III-4-4
benedenstuk van de boom grondeinde: gront˱ęjnj (Stein), onderblok: oŋǝrblǫk (Stein) Zie ook afb. 1a. [N 50, 7a; N 75, 86c; monogr.] II-12
benen (spotnamen) knoken: stevige kneuk (Stein), spillebenen: spillebein (Stein), stelten: stelte (Stein), stokken: stekke (Stein, ... ), stompels: stumpelen (Stein) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] || benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] || benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)] III-1-1
bengelen bommelen: bemmelen (Stein), bommelen (Stein) Bengelen: heen en weer slingeren (bammelen, bommelen, bengelen). [N 84 (1981)] III-1-2
benieuwen benieuwd zijn: benuud (Stein), benieuwen: benuujen (Stein) inlichtingen inwinnen over iets [zich naar iets erkondigen] [N 85 (1981)] || zijn nieuwsgierigheid wekken [wonderen, wonder doen, benieuwen] [N 85 (1981)] III-1-4
bepaalde hoeveelheid gier (koren): gier (Stein), kwak: kwak (Stein), kwakkel: kwekkel (Stein), trobbel: trobbel (Stein), troep: trob (Stein), zooi: zooi (Stein), zootje: zootje (Stein) een aantal bij elkaar staande voorwerpen [trobbel] [N 91 (1982)] || een bepaalde hoeveelheid [meuk, zooi, spat, stauw, stoot, slof, stuiken, slodder, schoot] [N 91 (1982)] || een bepaalde hoeveelheid koren [gier] [N 91 (1982)] || een onbepaalde hoeveelheid [kwakkel, kwak] [N 91 (1982)] III-4-4
beredderen beredderen: beredderen (Stein), beredenen (Stein) zaken in orde brengen, zorgen dat iets goed loopt [betimperen, betrekken, kwijten, beredderen] [N 85 (1981)] III-1-4
bergmolen bergmolen: bɛ̄r(ǝ)x[molen] (Stein) Een bovenkruier die op en voor een gedeelte in een kunstmatige heuvel is gebouwd. Zie ook afb. 8. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32d; Sche 5; monogr.] II-3
bergtop kop: boaven op de kop (Stein), spits: spits (Stein), top: top (Stein) top van een berg [spits, piek] [N 81 (1980)] III-4-4
bergx bergen (mv.): mv.!  bérrəch (Stein) berg (bergen) [RND] III-4-4