id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19255 | ophouden met het werk | uitscheiden: oetsjeien (Stein), oetsjeiën (Stein) | ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)] III-1-4 |
25150 | opklaren | opklaren: de locht klärt weer op (Stein) | opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)] III-4-4 |
30359 | oplegslot | dag- en nachtslot: dāx˱ ęn naxslǭt (Stein), oplegslot: oplęqslǭt (Stein) | Slot dat aan de binnenzijde van een deur op de deurstijl wordt geschroefd. Over het 'Frans slot' merkt Zwiers I op pag. 402 op: ø̄Het doet dienst als dag- en nachtslot, en is daartoe voorzien van drie schotels of schieters. Des nachts worden alleen de twee uiterste schotels gebruikt, welke in werking treden door het tweemaal omdraaien van den sleutel. Bij éénmaal omdraaien springt alleen de middelste schieter terug, die aan de binnenzijde aan den knop, welke zich ter rechterzijde van het slot bevindt, kan worden teruggetrokken, zonder dat van den sleutel behoeft te worden gebruik gemaakt.ø̄ [N 54, 102] II-9 |
27701 | opleidingsgebouw | de opleiding: de opleiding (Stein [(Maurits)] [Maurits]) | Plaats waar men de aankomende mijnwerker in het vak schoolt. Met de afkorting T.W.I. wordt bedoeld "Training Works Instructions". De Bovengrondse Vakschool, de B.V.S., leidde op tot bankwerker en elektricien (Kemp pag. 35). [N 95, 24; N 95, 24 add.] II-5 |
18811 | opletten | beletten: cf. VD s.v. "beletten"2. (gew.) opmerkzaam zijn op beletten (Stein) | aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)] III-1-4 |
18810 | oplettend | derbij: der bīē (Stein), gewaar: gewaar (Stein) | oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)] III-1-4 |
21275 | opmaken | opmaken: opmākə (Stein), xɛltj upma:kə (Stein) | geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1 |
32928 | opper | hopper: hǫpǝr (Stein), huist: hūs (Stein), mijt: mīt (Stein) | De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3 |
17566 | opperhuid | vel: vel (Stein) | opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1 |
25513 | oppoken | oprochelen: oprǫxalǝn (Stein) | Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1 |