id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33570 | pit van een steenvrucht | knoop: knop (Stein), knôp (Stein), WBD/WLD knòep (Stein) | De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] I-7 |
33495 | pit, kern van fruit | kering: kɛriŋ (Stein) | [RND 08] I-7 |
31731 | plaat | plaat: plāt (Stein), trekplaat: trękplāt (Stein) | Benaming voor een plank die dikker is dan 5 cm en een breedte van meer 16.5 cm heeft. [N 50, 73k-l; N 50, 73n] II-12 |
24974 | plaats maken | plaats maken: plaats maken (Stein) | ruimte beschikbaar maken [plaats maken, schavelen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
22479 | plaats waar de kegels staan | bos: bos (Stein) | De plaats waar de kegels staan opgesteld [bos]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
19470 | plafond | de balk: dǝ balǝk (Stein), plafond: plǝfon (Stein), plǝfoŋ (Stein), zoldering: zø̜ldǝreŋ (Stein) | Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.] II-9 |
30375 | plafondhanger | plafondhanger: plǝfoŋhɛŋǝr (Stein) | Houten balk die onafhankelijk van de balklaag in de muur bevestigd is en dient om het plafond te dragen. Plafondhangers bestaan in de regel uit vuren ribben van 4,5 √† 6 cm en steken 3 √† 4 cm beneden het ondervlak van de balklaag uit. [N 54, 147] II-9 |
31725 | plafondlat | pleisterlat: plēstǝrlat (Stein) | Lat met een formaat van ongeveer 2.5 x 1 cm (1 x 0.5 duim). Zie ook het lemma ɛplafondlattenɛ in wld II.9, pag. 144. Plafondlatten dienen als ondergrond voor de pleisterlagen van plafonds.' [N 50, 73f; monogr.] II-12 |
30372 | plafondlatten | pleisterlatten: plēstǝrlatǝ (Stein) | Latjes van ongeveer 1 x 2,5 cm die met een tussenruimte van een vingerdikte tegen de balklaag van de zoldering worden aangebracht. Plafondlatten dienen als ondergrond voor de pleisterlaag van het plafond. [N 54, 146a; monogr.] II-9 |
20939 | plak | flank: flaŋk (Stein) | Een opvulsel achter de arm ofwel bestaand uit een stukje stoom (gaas dat sterk gepapt is, in katoen of rayon) waarop een half vel watten wordt genaaid of uit een stukje stof. De plak moet het beloop volgen van het armsgat en wordt op de rug langs het armsgat gelegd en onder de arm aan de vulling vastgemaakt (Papenhuyzen, pag. 81). De plak dient voor een mooie valling voor de arm. [N 59, 115] II-7 |