24508 |
rode bosbes |
bosbes:
bosbes (Q015p Stein)
|
De rode bosbes, vossebes (bospalm, naagdebes, kwachtbes, gourbes, kroos, kreus, rode bleek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20655 |
rode kool |
rode kool:
roje kwaol (Q015p Stein),
rood moes:
road moos (Q015p Stein),
roeat moas (Q015p Stein),
roid moos (Q015p Stein)
|
Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)], [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
21733 |
roede |
roe(de):
roe (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
roede:
rōj (Q015p Stein)
|
een aantal takjes tot een bosje bij elkaar gebonden als strafwerktuig [roe, gips, gisp, roei] [N 90 (1982)] || Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld]
II-3, III-3-1
|
25314 |
roede, maat van 14 m2 |
roede:
roede (Q015p Stein),
rooi (Q015p Stein)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 14 vierkante meter [roede] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21183 |
roeien |
roeien:
roeien (Q015p Stein),
roeiën (Q015p Stein)
|
door middel van roeiriemen een vaartuig voortbewegen [roeien, riemen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21184 |
roeispaan |
roeispaan:
roeispaan (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
het gereedschap om een vaartuig voort te roeien [riem, roeiriem, roeispaan, spaan] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24235 |
roek |
krauw:
krauw (Q015p Stein),
roek:
roek (Q015p Stein),
zaadkrauw:
zaodkrauw (Q015p Stein)
|
Hoe heet de roek? [DC 06 (1938)] || roek (46 bekende vogel; zwart met paarsige glans; kale rand boven aan de snavel; broedt in kolonies; leeft in troepen; roep [kao-kao-kao], [waaak] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
koele, koele:
kylǝ, kylǝ (Q015p Stein),
piele:
pilǝ (Q015p Stein)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
piele, piele, piele:
pilǝ, pilǝ, pilǝ (Q015p Stein)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|
34547 |
roep- en lokwoord voor de jonge eend |
piele:
pilǝ (Q015p Stein)
|
[VC 14, 2s -r-; monogr.]
I-12
|