21708 |
rusthuis |
bejaardenhuis:
bejaardehoes (Q015p Stein),
bejaardenhoes (Q015p Stein)
|
een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28553 |
rustperiode in de winter |
winterslaap:
węnjtjǝrslǭp (Q015p Stein)
|
Periode van inactiviteit der bijen tijdens de winter. Met uitzondering van de darren overwintert het gehele bijenvolk. Een slaap is het niet te noemen. Er wordt namelijk wel voedsel opgenomen en verteerd, zij het in uiterst kleine hoeveelheden. Er zit ook enige beweging in de tros bijen. Hoe kouder het wordt, hoe dichter de bijen opeendringen. In het midden zit de koningin, omringd door een aantal jonge bijen. [N 63, 54a; N 63, 54b]
II-6
|
18119 |
ruw |
ruw:
roew (Q015p Stein)
|
Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18118 |
ruw worden |
urjen:
urje (Q015p Stein)
|
Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
hel:
hèl (Q015p Stein),
ruw:
roewe (Q015p Stein)
|
zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21292 |
ruzie |
behei:
cf. WNT sub boeha: [...] nnd. nhd. [...] behei...
behij (Q015p Stein),
ruzing:
ruzing (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)] || ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21291 |
ruzie maken |
kakelen:
kakelen (Q015p Stein)
|
ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21799 |
ruziën |
gebaren:
gebaren (Q015p Stein),
kampen:
kampe (Q015p Stein)
|
ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21081 |
sabbelen |
zuiken:
zoeke (Q015p Stein)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
24372 |
salamander |
salamander:
salamander (Q015p Stein)
|
salamander [DC 07 (1939)]
III-4-2
|