34294 |
sleephout |
tuierhout:
tȳrhǫu̯t (Q015p Stein)
|
Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
24551 |
sleepruim |
wilde pruim:
wilj proem (Q015p Stein)
|
De vrucht van de sleedoorn (snijer, slien, slekerbes, wilde pruim). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22345 |
sleeën |
sleen:
sleien (Q015p Stein),
sleijen (Q015p Stein)
|
Met de ijsslee rijden [narren, sleeën]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
slijpen (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
slęi̯pǝ(n) (Q015p Stein),
villen:
velǝn (Q015p Stein)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || Slepen: iets zo voorttrekken dat het over of langs iets glijdt (slepen, staarten). [N 84 (1981)]
I-2, III-1-2
|
27223 |
sleper |
schlepper:
šlɛpǝr (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Algemene benaming voor ongeschoolde, ondergrondse mijnwerkers die zich met het vervoer bezighouden. Een respondent uit Q 121 merkt dan ook op dat de sleper bijvoorbeeld niet mocht roven. [N 95, 142; N 95, 585; monogr.; Vwo 115; Vwo 373; Vwo 713]
II-5
|
19374 |
sleutel |
nachtdief:
nochdief (Q015p Stein)
|
Een voorwerp dat dient om deuren die op slot zijn, te openen(sleutel, sleuter, smet) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24535 |
sleutelbloem |
kerkensleutel:
-
kirkesleutel (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)]
III-4-3
|
22868 |
sleuteltol |
{z. toel.}:
Kan het me nog uit mijn jeugd herinneren. In de houten sleutel werd een gat gebrand. Of er een aparte naam voor was weet ik niet.
/ (Q015p Stein)
|
Hoe noemde men een dergelijk stuk speelgoed, vroeger wel in sommige streken bekend, dat met behulp van een touw en een houten sleutel in beweging werd gebracht? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
24952 |
slib, rivierbodem |
slib:
sleb (Q015p Stein),
slib (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
todder:
todder (Q015p Stein)
|
slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22469 |
sliepuit |
sliepuit:
sliep oet (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
slie‧p oet (Q015p Stein),
slie‧p oe‧t (Q015p Stein),
slie‧p ōēt (Q015p Stein),
sliepuit, alle kinderen lachen dich uit:
ps. is niet helemaal goed te lezen!
slie‧p oe‧t alle kindie lachen dich ōēt (Q015p Stein)
|
Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] || uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] || uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)]
III-3-2
|