e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleephout tuierhout: tȳrhǫu̯t (Stein) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11
sleepruim wilde pruim: wilj proem (Stein) De vrucht van de sleedoorn (snijer, slien, slekerbes, wilde pruim). [N 82 (1981)] III-4-3
sleeën sleen: sleien (Stein), sleijen (Stein) Met de ijsslee rijden [narren, sleeën]. [N 88 (1982)] III-3-2
slepen slepen: slijpen (Stein, ... ), slęi̯pǝ(n) (Stein), villen: velǝn (Stein) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || Slepen: iets zo voorttrekken dat het over of langs iets glijdt (slepen, staarten). [N 84 (1981)] I-2, III-1-2
sleper schlepper: šlɛpǝr (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]) Algemene benaming voor ongeschoolde, ondergrondse mijnwerkers die zich met het vervoer bezighouden. Een respondent uit Q 121 merkt dan ook op dat de sleper bijvoorbeeld niet mocht roven. [N 95, 142; N 95, 585; monogr.; Vwo 115; Vwo 373; Vwo 713] II-5
sleutel nachtdief: nochdief (Stein) Een voorwerp dat dient om deuren die op slot zijn, te openen(sleutel, sleuter, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
sleutelbloem kerkensleutel: -  kirkesleutel (Stein, ... ) sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)] III-4-3
sleuteltol {z. toel.}: Kan het me nog uit mijn jeugd herinneren. In de houten sleutel werd een gat gebrand. Of er een aparte naam voor was weet ik niet.  / (Stein) Hoe noemde men een dergelijk stuk speelgoed, vroeger wel in sommige streken bekend, dat met behulp van een touw en een houten sleutel in beweging werd gebracht? [DC 24 (1953)] III-3-2
slib, rivierbodem slib: sleb (Stein), slib (Stein, ... ), todder: todder (Stein) slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)] III-4-4
sliepuit sliepuit: sliep oet (Stein, ... ), slie‧p oet (Stein), slie‧p oe‧t (Stein), slie‧p ōēt (Stein), sliepuit, alle kinderen lachen dich uit: ps. is niet helemaal goed te lezen!  slie‧p oe‧t alle kindie lachen dich ōēt (Stein) Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] || uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] || uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)] III-3-2