20476 |
tak van een geslacht |
familie:
familie (Q015p Stein),
tak:
erme tak (Q015p Stein)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
28164 |
takel |
zughub:
zūxhup (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Werktuig waarmee zware voorwerpen kunnen worden opgehesen. De "palan" uit L 417 is een eenvoudige katrol terwijl de "mouflage" een takel met kabel en verschillende draaipunten is die onder meer wordt gebruikt om pantsers op te trekken. De "ruckzuck" (Q 121, Q 121c) en de "racagnac" (L 417) zijn een type takel waarbij het hijsen met behulp van een hefboom gebeurt. De "racagnac" wordt vooral toegepast om stutten op te trekken. De "zeeltog" en de "kettentog" zijn volgens een invuller uit Q 121 te vergelijken met takels die op schepen worden gebruikt. Het feit dat de invullers uit Q 121, L 417 en L 422 op de vraag naar de takel het woordtype "sylvester" hebben opgegeven, duidt erop dat de stijlentrekker ook voor takelwerkzaamheden wordt gebruikt (zie ook het lemma Stijlentrekker). [N 95A, 12; N 95, 760 add.; monogr.; N 95, 592]
II-5
|
24727 |
takken (coll.) |
douw:
douw (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24707 |
takken krijgen |
uitspringen:
sprungt oet (Q015p Stein)
|
Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25274 |
talie, maat van 1/16 el (4,25 cm) |
talie:
taile (Q015p Stein)
|
de maat die een lengte aangeeft van 4,25 cm, dat is 1/16 deel van een el (68 cm) [talie] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33690 |
talud |
graaf:
grāf (Q015p Stein)
|
De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.]
I-8
|
17760 |
tand |
tand:
tenjt (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
tèndj (Q015p Stein)
|
tand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18732 |
tandenstoker |
tandenstoker:
tandestoker (Q015p Stein)
|
een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden en kiezen of in kiezen zijn blijven zitten [tandestoker, kloker, koter] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
28084 |
tandheugel van de stijlentrekker |
krabbe van de stijlentrekker:
krap van dǝ štīlǝtrękǝr (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De tandheugel van een stijlentrekker. [N 95, 592]
II-5
|
18068 |
tandpijn |
tandpijn:
tendjpien (Q015p Stein)
|
kiespijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|