30415 |
trap met schalmgat |
trap met galmgat:
trap met ˲galǝmgāt (Q015p Stein)
|
Trap die een halve of hele wenteling maakt om een denkbeeldige spil, het schalmgat. Onder het schalmgat verstaat men een langwerpige opening die gevormd wordt door de binnenboom van een trap. Zie ook afb. 69g. [N 55, 131]
II-9
|
30418 |
trap op keepboom |
trap op keepboom:
trap˱ ǫp kēp˱bǫwm (Q015p Stein)
|
Doorgaans worden bij trappen de treden in de bomen gewerkt. In sommige gevallen wijkt men van deze constructie af en zaagt men de bomen aan de bovenkant zodanig uit dat de treden op de bomen kunnen worden bevestigd. De boom van een dergelijke trap noemt men keepboom. [N 55, 134]
II-9
|
19809 |
trapleuning |
trappeleun:
trapǝlø̜̄n (Q015p Stein)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
28892 |
trapnaaimachine |
trapmachine:
trapmǝšin (Q015p Stein)
|
Naaimachine die men door trapbewegingen van de voet in beweging zet. [N 59, 17b]
II-7
|
30421 |
trappaal |
trappepost:
trapǝpǫst (Q015p Stein)
|
De eerste, verzwaarde stijl van een trapleuning. [N 55, 137; monogr.]
II-9
|
17958 |
trappelen |
trampelen:
trampelen (Q015p Stein),
trappelen:
trappelen (Q015p Stein)
|
Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19379 |
traproede |
roede:
roe (Q015p Stein)
|
Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19463 |
trede |
trap:
trap (Q015p Stein),
trede:
trē̜j (Q015p Stein)
|
Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.]
II-9
|
28912 |
treeft |
treeftje:
trēfkǝ (Q015p Stein)
|
Rooster om een heet ijzer op te zetten. De informant van Q 83 gebruikt als onderzetter meestal een (schoen)zool. Zie afb. 18. [N 59, 22]
II-7
|
21161 |
trein |
trein:
trein (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|