18853 |
vermoeden |
vermoeden:
vermoeden (Q015p Stein)
|
het menen dat iets waarschijnlijk is, het veronderstellen dat iets zo is [vermoeden, bronsel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21832 |
vernomen verhaal |
vernomen:
vernòmen (Q015p Stein)
|
een vernomen verhaal [meul] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18899 |
verplichting |
moet:
moot (Q015p Stein),
moeten:
moeten (Q015p Stein)
|
het verplicht zijn [moetert, verplichting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24997 |
verpulveren |
fijn maken:
fien make (Q015p Stein),
vermalen:
vermalen (Q015p Stein)
|
tot poeder maken of worden [miezelen, verpulveren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20576 |
verschaald |
verschaald:
versjaald (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
versjaalt (Q015p Stein)
|
verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25090 |
verschieten |
verschieten:
verscheeten (Q015p Stein),
versjoate (Q015p Stein)
|
anders worden van kleur door het (zon)licht, gezegd van bijv. kledingstukken [verschieten, afgaan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21666 |
verschuldigd zijn |
schuld zijn:
schuld (Q015p Stein),
schulden:
schulje (Q015p Stein),
schuldig zijn:
sjuljig (Q015p Stein)
|
verplicht te betalen [schuldig (zijn), plichtig zijn, gelden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22434 |
versieren (met bloemen) |
paleren:
[Vgl. WNT sub paleeren: Mnl. pa(l)leren, naast poleren. Uit fr. polir, polijsten, doch onder invloed van fr. parer, waaruit pareeren... 1) Optooien, opsieren, versieren, mooi maken.]
paleren (Q015p Stein),
sieren:
sērə (Q015p Stein)
|
Met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18242 |
versiersel |
opsmuk:
opsmuk (Q015p Stein),
sier:
seer (Q015p Stein)
|
voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18226 |
versleten |
kaal:
kaal (Q015p Stein),
versleten:
verslete (Q015p Stein),
versleten (Q015p Stein)
|
door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)]
III-1-3
|