e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wilde gans wilde gans: wilj gauws (Stein) gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans [N 09 (1961)] III-4-1
wilde hoofdharen duivelsharen: duvelshoaren (Stein) hoofdharen, wilde ~ [vliechhaar] [N 10 (1961)] III-1-1
wilde roos (hondsroos, enz.) klaproos: WLD  klapròòs (Stein) Hondsroos (rosa canina). Tot 3 m hoge struik; de takken zijn overhangend, met grote, gekromde stekels; de bladeren zijn 5- tot 7-tallig; de blaadjes zijn kaal en langwerpig, tevens gezaagd; de bloemen groeien afzonderlijk of enkele bijeen, ze zijn lang ge [N 92 (1982)] III-4-3
wilde tijm onzelievevrouwebedstro: WLD  onze lievevrouwe bedstro (Stein), tijm: tijm (Stein) Tijm; de blaadjes zijn langwerpig rond en naar achteren omgekruld; wordt in de linnenkast gelegd; ook gebruikt als specerij bij kool, salade en komkommer of in soep gekookt en als geneesmiddel tegen hoest (tamoe, tamus, tijmos, tijmis). [N 82 (1981)] || Wilde tijm (thymus serpyllum 5 tot 30 cm groot, struikachtig plantje, vaak zodevormend; de stengels zijn liggend of opstijgend, de stengel is behaard, onderaan meestal houtig. De bladeren zijn smal, elliptisch en klein. De bloemen staan in trosjes aan d [N 92 (1982)] III-4-3
wilde zucht vleug in de uier: vlø̄x en dǝ ȳr (Stein) Een zeer sterke zwelling van de uier en omgeving in de laatste tijd van de dracht. Deze wordt veroorzaakt door abnormaal grote hoeveelheden vocht in het onderhuidse bindweefsel van de uier, maar ook van de schaamstreek en soms van de buikstreek tot aan de voorbenen. Zie ook het lemma ''wilde zuch'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 3; A 48A, 7] I-11
wilg (alg.) wijde: wie (Stein), wië (Stein) wilg [N 38 (1971)] || wilg (Salix) [DC 28 (1956)] III-4-3
wilgenkatje katje: ketje (Stein), ketje’s (Stein) De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)] III-4-3
wilgensoorten treurwijde: treurwie (Stein) wilgensoorten [DC 28 (1956)] III-4-3
wilgenteen goets: ?  (gutsj) (Stein), vits: wits (Stein, ... ) De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)] III-4-3
wimpel wimpel: vleugel (Stein), wimpel (Stein) een lange smalle vlag [wimpel, vleugel] [N 90 (1982)] III-3-1