17596 |
wimper |
oogsplimp:
augsplumpe (Q015p Stein),
plimp:
plumpe (Q015p Stein),
plùmp (Q015p Stein)
|
wimper [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17708 |
wind |
dreet:
drjêt (Q015p Stein),
drèèt (Q015p Stein),
scheet:
scheet (Q015p Stein)
|
Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
26176 |
windborden |
windplanken:
węnjtjplɛŋk (Q015p Stein
[(enkelvoud: węnjtjplaŋk)]
)
|
De planken die tussen voorzoom en roedebalk worden geplaatst om de windvang te vergroten. [N O, 4a; A 42A, 67; Sche 35]
II-3
|
29877 |
winddroog |
winddroog:
wenjt˱drø̄x (Q015p Stein)
|
Gezegd van hout dat één jaar gedroogd is. [N 50, 55e]
II-12
|
24434 |
winde |
winde:
wijnj (Q015p Stein),
WBD/WLD
win (Q015p Stein)
|
Hoe noemt u de winde: een voornachtige vis met gedrongen lichaam, zijdelings sterk samengedrukt, de mondopening is enigszins omhooggericht, de staartvin is diep ingesneden. De rug is donkergroen-blauw, de flanken en buik zilverwit en borst-, buik- en aars [N 83 (1981)]
III-4-2
|
25160 |
winderig weer |
het stormt:
stürmt (Q015p Stein),
koude wind:
kauwe wènjd (Q015p Stein),
winderig (weer):
winderig (Q015p Stein)
|
winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25958 |
windmolen |
windmolen:
węnjtj[molen] (Q015p Stein)
|
Een molen die door de wind wordt aangedreven. De windmolen kan worden onderverdeeld in twee belangrijke hoofdgroepen: de standerdmolen en de Hollandse molen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Sche 2; Grof 2; monogr.; N D add.]
II-3
|
25208 |
windstilte |
bladstil (weer):
blaed stil (Q015p Stein),
laf weer:
laf wèèr (Q015p Stein),
windstil (weer):
weinjd stil (Q015p Stein),
wendjstil (Q015p Stein),
wènjdstil (Q015p Stein)
|
windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)] || windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21782 |
winkel |
nering:
Van Dale: I. nering, 1. bedrijf, middel van bestaan, m.n. handel, kleinhandel, winkelbedrijf.
nearing (Q015p Stein),
winkel:
winkel (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkelhǭk (Q015p Stein),
weŋkǝlhǭk (Q015p Stein),
weŋkǝlhǭǝk (Q015p Stein)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak kunnen rechte hoeken worden afgeschreven of worden gecontroleerd op hun haaksheid. Zie ook afb. 103 en het lemma ɛwinkelhaakɛ in Wld II.9, pag. 10 en Wld II.11, pag. 56-57.' [N 53, 187; monogr.] || Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] || Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.]
II-12, II-7, II-9
|