21881 |
winst |
akkevietje:
akefietje (Q015p Stein),
voordeel:
veerdeil (Q015p Stein),
winst:
winst (Q015p Stein)
|
de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18676 |
winterkleren |
winterkleren:
weintjerklèjer (Q015p Stein)
|
winterkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
klein jantje:
klein jantje (Q015p Stein),
koninkje:
keuninkske (Q015p Stein),
winterkoninkje:
wentjerkeuningske (Q015p Stein)
|
Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)] || winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28554 |
wintertros |
wintertros:
węnjtjǝrtros (Q015p Stein)
|
De kogelvormige tros van bijen die dicht op elkaar de winter doorgaan. [N 63, 54b; N 63, 54a]
II-6
|
28637 |
wintervoerbak |
telder:
tɛljǝr (Q015p Stein)
|
Bak, bord of klomp waarin het voedsel wordt toegediend. [N 63, 109b; monogr.]
II-6
|
33238 |
winterwortelen |
moren:
mūrǝ (Q015p Stein),
wortelen:
wǫrtǝlǝ (Q015p Stein)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
wip:
wip (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17612 |
wipneus |
wipneusje:
wipnèeske (Q015p Stein)
|
neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22374 |
wippen |
wippen:
wippe (Q015p Stein),
wippen (Q015p Stein)
|
Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19306 |
wispelturig |
behelst:
behelst (Q015p Stein),
kwispelaar:
kwispelêêr (Q015p Stein),
wispelturig:
wispelturig (Q015p Stein),
zoals de wind gaat:
zoals de wind gaat (Q015p Stein)
|
nu eens kwaad, dan weer poeslief zijn [heupen] [N 85 (1981)] || steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|