24124 |
bonte kraai |
bonte krauw:
bonjte krauw (Q015p Stein),
bontje krauw (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18297 |
bontkraag |
pelskraag:
pelskraag (Q015p Stein)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
bontjas:
bontjas (Q015p Stein)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25019 |
bonzen |
bonzen:
bonzen (Q015p Stein),
houwen:
houwe (Q015p Stein)
|
hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22552 |
boog |
boog:
boͅ.ch (Q015p Stein),
flitsboog:
Tegenwoordig kattepult, vroeger niet bekend. Wel was bekend ne flitsboag.
flitsboag (Q015p Stein)
|
boog [RND] || Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjeswegschieten? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
28414 |
boogkorf |
boogkorf:
boogkorf (Q015p Stein)
|
Langwerpige korf maar boogvormig aan de bovenzijde in de vorm van een broodtrommel, van stro gemaakt en met riet genaaid. De boogkorf is een tussenvorm tussen de oude, ronde strokorf en de moderne bijenkast. Een typisch voorbeeld van een boogkorf is de Gravenhorster boogkorf, die van stro over een mal gevlochten wordt en al naar gelang de grootte 9, 12 of 16 boograampjes bevat, welke in de kop van de korf door een zaag op de juiste afstand worden gehouden en van onderen met oognagels in de korfwand worden vastgezet (De Roever, pag. 170-171). De ramen zijn beweegbare, houten kaders die men naar believen uit de korf kan nemen of terugplaatsen. Een nadeel is dat, wanneer de vlechter niet al te minutieus heeft gewerkt of wanneer de korf door zijn gewicht gaat doorzakken, de raampjes niet meer uitneembaar zijn. Het principe van de Gravenhorster boogkorf is, dat hij is ontstaan door de combinatie van het goedkope materiaal stro en de voordelen van de losse bouw, namelijk ramen. [N 63, 3d; N 63, 2b; N 63, 3c]
II-6
|
31838 |
boogschaaf met bolle zool |
bootje:
bwø̄tjǝ (Q015p Stein)
|
Een blokschaaf waarvan de zool in de lengte gebogen is en die dient om iets holrond uit te schaven. Zie ook afb. 37. De boogschaaf met bolle zool wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de holle binnenkant en binnenrand van vaten mee af en de wagenmaker schaaft er de holle binnenkant van velgsegmenten mee. Het eerste lid in de woordtypen velgerschaaf (Q 119) en vellingschaaf (Q 111) verwijst daar naar. [N 53, 80a; N G, 36a; N E, 35]
II-12
|
22464 |
boogschuttersgilde |
handboogschutterij:
hanjboogsjuuterie (Q015p Stein)
|
Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
boͅu̯m (Q015p Stein)
|
boom [RND]
III-4-3
|
24845 |
boomkruin |
douw:
douw (Q015p Stein)
|
De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|