30284 |
bossing |
bossing:
bǫseŋ (Q015p Stein)
|
De schuin afgewerkte kant van het paneel die in de groef van de stijl en de regel sluit. [N 55, 28; monogr.]
II-9
|
31840 |
bossingschaaf |
bossingschaaf:
boseŋšāf (Q015p Stein)
|
Blokschaaf met verstelbare breedte- en dieptegeleider die gebruikt wordt om schuine kanten te schaven aan panelen van deuren, kasten, enz. Zie ook afb. 38 en het lemma ɛbossingɛ in wld II.9, pag. 121.' [N 53, 72; monogr.]
II-12
|
24769 |
bosviooltje |
bosviooltje:
WLD
bosviooltje (Q015p Stein)
|
Bosviooltje (viola silvestris/canina). De bloemkleur is roodachtig blauw, bij de jonge bloem zeer licht, later donkerder. De spoor is spits, zonder groef en is sterk gekleurd. De bloemblaadjes zijn smal en min of meer naar voren gericht. De steunblaadjes [N 92 (1982)]
III-4-3
|
32795 |
bot eggen |
terugwaarts [eggen]:
trøkwārts (Q015p Stein)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
34258 |
boter |
botter:
botǝr (Q015p Stein)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
boterham (Q015p Stein)
|
Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bam:
bam (Q015p Stein),
boterhammetje:
boterhamke (Q015p Stein)
|
Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20716 |
boterham met kaas |
kaasboterham:
kiêsboterham (Q015p Stein)
|
Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20754 |
boterham van wit en zwart brood |
brood en weg tegeneen:
broad en wek tegenein (Q015p Stein)
|
Boterham van wit en zwart brood (preekheer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20553 |
boterkussentje |
boterbabbelaar:
boterbabbelaer (Q015p Stein),
boterknapje:
boterknepke (Q015p Stein)
|
boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|